Redactioneel

Marieke Borren

Bij ‘performance’ zullen veel lezers aanvankelijk bovenal denken aan de podiumkunsten, zoals theater, dans en muziek (klassieke of popconcerten, opera, musicals, etc.). Deze kunstvormen leveren geen tastbaar en statisch twee- of driedimensionaal product op, maar bestaan louter als uit- of opvoeringspraktijk. Kenmerkend is dat elke voorstelling uniek is en dat het publiek en de eenmalige ervaring (‘beleving’) een grote rol speelt. In dit themadossier vindt u in lijn met die verwachting dan ook een aantal bijdragen over ballet en theater. Pauline Dirven keert zich in haar artikel tegen het vooroordeel dat het vrouwelijke lichaam in het klassieke westerse ballet in een keurslijf geperst wordt dat ballerina’s belemmert en gevangenhoudt in een stereotype vrouwelijke rol. In haar onderzoek naar genderperformance in het ballet laat Dirven zien dat ballet juist ook een belichaamde ervaring is die dansers laat groeien. Om dat te zien, moet de uitvoering op de bühne in samenhang gezien worden met het voor het publiek onzichtbare oefenlokaal daarachter. Jan Oosterholt vraagt aandacht voor het melodrama in Nederland in de negentiende eeuw – het theatergenre dat tekst en muziek mengt en een groot publiek aanspreekt. Anders dan bij highbrow toneel waar theaterwetenschappers zich lange tijd op concentreerden, staat in het melodrama het spektakel en de interactie tussen acteurs en theaterbezoekers centraal. In het artikel van Evelien van Nieuwenhoven vormt een specifieke theaterproductie, #Niksteverbergen (2019) van toneelgezelschap De Verleiders, het onderwerp van een maatschappelijk debat over de betekenis van fictie en de rol van feiten daarin.

Recentelijk is performance het theater uit gekomen en overgeslagen naar andere kunstvormen, zoals de beeldende kunsten en de literatuur. Zo hebben de podiumkunsten sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw ook beeldend kunstenaars geïnspireerd in de ontwikkeling van performancekunst. Performance verandert of relativeert de waarde en betekenis van de eindproducten van het artistieke proces (het kunstwerk), en stelt dat proces zélf centraal. Het publiek van performancekunst speelt vaak een actievere rol dan bij de meer traditionele vormen van beeldende kunst. De esthetische ervaring van het publiek is bovendien vaker een gedeelde ervaring. Ook binnen de literatuur – traditioneel bestaand uit op schrift gestelde werken – worden steeds vaker praktijken en vormentalen ontleend aan de podiumkunsten. Roman- en verhalenschrijvers en dichters lazen altijd al voor uit eigen werk voor een publiek, maar pas de laatste decennia hebben de letteren, inclusief de poëzie, werkelijk hun weg naar het podium weten te vinden, in de vorm van literatuurfestivals, poetryslams, etc. Deze voorbeelden laten ook goed de toegenomen aandacht voor de publieke en sociale rol van literatuur zien, omdat participatie en interactie met de schrijver en tussen de bezoekers onderling vaak worden aangemoedigd. Boze tongen spreken overigens wel van de ‘festivallisering’ van de kunsten.

Een aantal bijdragen in dit themadossier gaat over deze wending naar performance. Onder invloed van performance veranderen praktijken van productie, distributie en consumptie van de beeldende kunsten en literatuur. Je zou kunnen spreken van een ‘performatieve wending’ binnen deze cultuuruitingen. Deze wending naar performance is ook doorgedrongen in de ‘historische cultuur’, de collectieve omgang met geschiedenis in het heden, laat Frank Inklaar zien. In plaats van festivallisering spreekt hij van de ‘belevingseconomie’ en ‘Disneyficatie’. Hij onderzoekt de kenmerken van ‘living history’ en ‘re-enactment’ van historische gebeurtenissen aan de hand van enkele voorbeelden, zoals de Hanzedagen, en het Dickens Festijn in Deventer. Historische performance, vooral in groepsverband, draagt de belofte in zich het verleden meer ‘tot leven te wekken’ dan het lezen van geschiedenisboeken, doordat het aansluit bij de beleving (en de portemonnee) van een groot publiek, hoezeer de academische historicus hier meestal ook een opgeschoonde versie van het verleden in ziet.

Naast deze performatieve wending in cultuuruitingen, lijkt er ook sprake van een performatieve wending in de bestudering van cultuur, de cultuurwetenschappen dus. Dramatische performance wordt daarin een analytisch instrument om nieuw licht te werpen op culturele praktijken buiten het theater. In haar artikel analyseert Van Nieuwenhoven het maatschappelijk debat over databescherming – nota bene naar aanleiding van een theaterproductie – als een toneeluitvoering met een aantal personages die archetypische rollen spelen.

Tot slot is performativiteit een belangrijk theoretisch concept in verschillende hedendaagse stromingen binnen de filosofie. Het begrip heeft een lange geschiedenis, die zich niet tot de filosofische reflectie op kunst en drama beperkt en die teruggaat tot Aristoteles’ dynamische ontologie. Anders dan zijn leermeester Plato, die een nogal statische kijk op de grondstructuren van de werkelijkheid had, analyseerde Aristoteles de werkelijkheid – van de organische natuur tot de menselijke ziel – in termen van potentie (dynamis) en de actualisering (energeia) daarvan. In de twintigste eeuw is het begrip performativiteit ontwikkeld binnen de taalfilosofie. De analytisch filosoof J.L. Austin heeft in zijn boek met de veelzeggende titel How To Do Things with Words? (1955) laten zien dat we taal vaak gebruiken om iets te doen, een verandering in de werkelijkheid tot stand te brengen, in plaats van om uitspraken over de werkelijkheid te doen. Een voorbeeld van zo’n ‘taalhandeling’ is de trouwambtenaar die zegt: ‘Hierbij verklaar ik u tot vrouw en man.’ Poststructuralistische en deconstructivistische filosofen als Judith Butler en Jacques Derrida gaan nog een stapje verder. Taaluitingen geven volgens hen niet zozeer uitdrukking aan een daaraan voorafgaande werkelijkheid, maar zijn veeleer handelingen die de werkelijkheid maken. Door herhaling en citeren brengen woorden dat wat ze benoemen tot stand in plaats van andersom. Een voorbeeld zijn mannen en vrouwen. Vervolgens ‘vergeten’ we dat ze constructies zijn, waardoor we bijvoorbeeld sekse gaan zien als iets natuurlijks. Butler en Derrida grijpen vooral terug op het werk van de filosoof Friedrich Nietzsche, die in zijn Zur Genealogie der Moral (1887) korte metten maakte met de opvatting dat er een handelende persoon (een actor, acteur, auteur of ‘dader’) achter een handeling schuil zou gaan: ‘Er is geen ‘Zijn’ achter het doen, de activiteit, het worden; ‘de dader’ is er alleen maar bij gefabriceerd – het doen is alles.’ [1] Daarnaast is er veel belangstelling voor de politieke theorie van de filosoof Hannah Arendt, die burgerschap, het gezamenlijke (democratische) handelen van burgers in de publieke ruimte, opvatte als performance. Naar model van de podiumkunsten, met name de Griekse tragedie, laat zij in The Human Condition (1958) zien dat dit gezamenlijke handelen niet iets anders uitdrukt dan zichzelf – de interactie tussen burgers. Bedoelingen noch het eindresultaat zijn doorslaggevend voor de betekenis van het gezamenlijke handelen in de publieke ruimte. In zijn bijdrage aan dit dossier laat Tom Giesbers zien dat iets dergelijks ook geldt voor de beschaafde samenleving, analoog aan een metafysica van de kleding die hij reconstrueert in het werk van de filosoof Immanuel Kant. Zoals kleding een esthetische illusie kan scheppen, bijvoorbeeld doordat iemand door kledingkeuze aantrekkelijke lichamelijke kenmerken kan accentueren, zonder dat we dit per se misleiding vinden, zo is beschaving een morele illusie. Door ons in het maatschappelijk verkeer te gedragen alsof we beschaafd zijn en elkaar dus voor de gek te houden, brengen we die beschaving precies pas tot stand.

Ik wens u veel leesplezier met dit dossier!

Marieke Borren

Noten

[1] Friedrich Nietzsche, De genealogie van de moraal. Een strijdschrift, vert. Thomas Graftdijk (Amsterdam 1980) 41.

Naast het tweejaarlijkse thema-dossier biedt LOCUS het hele jaar door diverse cultuurwetenschappelijke bijdragen. Neemt u vooral een kijkje op het doorlopende gedeelte van het tijdschrift. Het volgende themadossier zal gaan over Waanzin (verschijningsdatum: najaar 2020). Heeft u interesse om hieraan bij te dragen, raadpleeg dan onze Call for Papers. Wij wensen u veel leesplezier!

PS: Wilt u op de hoogte blijven van nieuwe publicaties in LOCUS, schrijft u zich dan in voor onze nieuwsbrief.

De redactie

Marieke Borren, ‘Redactioneel’, Locus – Tijdschrift voor Cultuurwetenschappen 23 (2020). https://edu.nl/cfdp7

© 2020 Open Universiteit | Lees de disclaimer en de privacyverklaring van de OU |Voor het colofon zie Over LOCUS | Voor contact met de redactie kunt u mailen naar locus@ou.nl