Redactioneel
Marieke Winkler en Martijn van der Burg
Als het debat een speelveld is, met ieder een eigen helft, en een discussie ervaren kan worden als een leegte tussen loopgraven van waaruit je gaten kunt schieten in andermans betoog, dan is de dialoog de ervaring van een gedeelde ruimte. Op deze beeldende wijze beschreef Jan Renkema onlangs het fenomeen van de dialoog. [1] Het beeld van een gedeelde ruimte sluit goed aan bij de betekenis van het begrip dialoog.
De dialoog (van het Oudgriekse διάλογος of ‘samenspraak’) is van oudsher een middel om complexe kennis inzichtelijk te maken. Zo is de bekende Socratische dialoog een didactische vorm die de deelnemers ruimte wil bieden om een vraagstuk vanuit verschillende perspectieven te bezien. Anders dan bij een debat of discussie gaat het bij een dialoog namelijk niet om gelijk krijgen, maar om het tot stand brengen van verbinding.
Bij een dialoog moeten gesprekspartners dus oprecht in elkaar geïnteresseerd zijn, actief luisteren en begrip kunnen opbrengen voor andere standpunten. Een geslaagde dialoog – althans de geïdealiseerde versie daarvan – leidt tot een synthese die alle standpunten van de deelnemers integreert en tot een conclusie leidt waarin iedereen zich grotendeels kan vinden. De praktijk leert echter dat een dialoog ook kan verzanden in het tegenovergestelde; al in Plato’s Dialogen liepen gespreksdeelnemers boos weg zonder tot een bevredigende conclusie te komen.
Die ‘negatieve’ uitkomst van de dialoog heeft veel aandacht gekregen. Postmoderne denkers zoals Jacques Derrida problematiseren de mogelijkheid om elkaar écht te kunnen begrijpen en hedendaags conversatieonderzoek richt zich voor een belangrijk deel op miscommunicatie en ‘onbegrip’ in dagelijkse gesprekken. De dialoog leidt misschien net zo vaak tot aporie of conflict als tot synthese.
In dit dossier van Locus-Tijdschrift voor Cultuurwetenschappen staat de zojuist beschreven spanning, namelijk die tussen de belofte van de dialoog en de praktijk van de dialoog, centraal. Specifiek doen we dat in relatie tot interdisciplinariteit en interdisciplinaire samenwerking. Daarmee wordt dan een samenspraak van disciplines bedoeld waarvan de synthetiserende uitkomst meer is dan de som der delen.
In het openingsartikel van dit dossier werpt Aldo Kempen licht op het concept ‘dialoog’ door een bespreking van een drietal invloedrijke denkers, te weten Gadamer, Habermas en Derrida. Het blijkt dat zij verschillende invullingen geven aan het begrip. Kempen suggereert dat de waarde van de dialoog kan zijn om een pas op de plaats te maken in een steeds sneller draaiende wereld; juist wanneer we ons realiseren dat elkaar écht begrijpen niet mogelijk is, ontstaat de mogelijkheid van een gedeelde ruimte.
In het artikel ‘AI en de filmische verbeelding’ onderzoeken filosoof Tom Giesbers en mediawetenschappers Tim van der Heijden en Bregt Lameris vanuit hun eigen academische achtergrond de verbeelding van kunstmatige intelligentie in films. Zij concluderen dat een interdisciplinaire dialoog bijdraagt aan een beter begrip van de impact van digitalisering in de hedendaagse maatschappij. In de vorm van hun artikel wordt deze conclusie verder onderstreept; waarbij tevens de vraag gesteld kan worden wanneer een vraaggesprek een dialoog wordt.
Niet alleen handelen de artikelen over interdisciplinariteit en dialoog, ook komen de auteurs uit verschillende wetenschapsdomeinen. Jurist Derk Venema en onderwijstechnoloog Iwan Wopereis maken een kritische analyse van de beschadiging van de dialoog door het Toeslagenschandaal, en de poging tot reparatie ervan door middel van een reflectieproject van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Venema en Wopereis hameren op de noodzaak van voortdurende oefening in het voeren van werkelijk reflectieve rechtsdialogen. Daarmee onderstrepen zij tevens de oorspronkelijke didactische vorm van de dialoog.
Nikki de la Rie en Susan Hogervorst verkennen – in dialoogvorm – hoe de methode oral history een dialoog tussen de historisch onderzoeker en de geïnterviewde is, en wat dit betekent voor de subjectiviteit ervan. In navolging van de Italiaanse historicus Alessandro Portelli beschouwen zij oral history als een ‘co-created narrative between subjects’. Hogervorst en De la Rie benadrukken de kracht van de, ontegenzeggelijk subjectieve, dialoog om tot waardevolle inzichten te komen. Zij exploreren deze kracht ook formeel door hun bijdrage, net als Giesbers, Van der Heijden & Lameris, in dialoogvorm te gieten.
Uit de dossierartikelen blijkt dat er geen eenduidig antwoord bestaat op de vraag hoe een werkelijke samenspraak tot stand kan komen. Uitwisseling van inzichten is moeilijk omdat ieder vakgebied een eigen taal spreekt en over eigen (discursieve) tradities en paradigma’s beschikt. De vraag naar interdisciplinariteit wordt daarmee een vraag naar de voorwaarden, mogelijkheden en grenzen van de dialoog. Toch lijkt er overeenstemming te zijn over dat juist in het uitwisselingsproces de grootste kracht ligt.
Misschien ontstaat de mogelijkheid van een gedeelde ruimte juist wel door de erkenning van de eigen grenzen en gezichtspunten. Zoals gezegd gaat het bij een dialoog immers niet om gelijk krijgen, maar om het tot stand brengen van verbinding. Locus hoopt met het dossier ‘De dialoog’ een positieve bijdrage te leveren aan deze verbindende kracht van de dialoog.
Voetnoot
[1] Jan Renkema, ‘Zeven kenmerken van een dialoog’, online gepubliceerd op https://neerlandistiek.nl/2021/08/zeven-kenmerken-van-een-dialoog/, laatst geraadpleegd 29 november 2022.
Martijn van der Burg en Marieke Winkler, ‘Redactioneel “De dialoog”’, Locus – Tijdschrift voor Cultuurwetenschappen 25 (2022). https://edu.nl/mjfte
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-NoDerivatives 4.0 International License.
© 2022 Open Universiteit | Lees de disclaimer en de privacyverklaring van de OU |Voor het colofon zie Over LOCUS |
Voor contact met de redactie kunt u mailen naar locus@ou.nl