Dronkenlap en schuldenaar? De biografie van Frans Hals (1581/2-1666)

Irmin Visser

Publicatiedatum: 7 november 2018

Tot nu toe worden de overzichten van Hals’ oeuvre en leven diepgaand beïnvloed door een eenzijdige interpretatie van archiefmateriaal. Zijn onuitwisbare reputatie van drinkebroer lijkt bijvoorbeeld te zijn veroorzaakt door voorbarige conclusies en misinterpretaties. Daardoor is er tot de dag van vandaag een eenzijdig beeld ontstaan van de levenswandel en daarmee ook van de artistieke prestaties van Frans Hals.

Leven en werk van Frans Hals (1582-1666) zijn vanaf het moment dat zijn naam voor het eerst is gedocumenteerd, nauw met elkaar verweven door zijn biografen. Werd hij in de epiloog van de tweede editie van Carel van Manders Schilder-boeck uit 1618 louter nog als leerling van Van Mander en ‘conterfeyter van Haerlem’ aangeduid, al ras volgden korte beschrijvingen, waarin ook het talent, de werkwijze en het werk van de portretschilder een rol speelden. ‘Hoe wacker schilderd Frans de luyden naer het leven!’ dichtte de Haarlemse geschiedschrijver Samuel Ampzing in 1628, gevolgd door: ‘Daer is van Franz Hals een groot stuck schilderije van enige Bevelhebbers der schutterije in den Ouden Doelen ofte Kluveniers, seer stout naer ’tleven gehandelt’ (Afbeelding 1).

Afbeelding 1. Frans Hals, Maaltijd van officieren van de Cluveniers [gehuisvest in de ‘Oude Schutsdoelen’], 1627, olieverf op doek, 183 x 266,5 cm, Frans Hals Museum, Haarlem, inv.nr. 111 (S45).

Ampzings collega Theodorus Schrevelius verwoordde het twintig jaar later zo:

Frans ende Dirck Hals Ghebroeders, van de welcke d’eene, die deur een onghemeyne manier van schilderen, die hem eyghen is, by nae alle overtreft, want daer is in sijn schildery sulcke forse ende leven, dat hy te met de natuyr selfs schijnt te braveren met sijn Penceel, dat spreecken alle sijne Conterfeytsels [portretten], die hy ghemaekt heeft, onghelooflijcke veel, die soo ghecolereert zijn, dat se schijnen asem van haer te gheven, ende te leven. Daer zijn noch veel stucken schildery in de oude Schutsdoelen, in de welcke hy nae ’t leven gheschildert heeft Collonels, Cappiteyns, Fiscaels, Vendrichs, Sergeant, in haer volle wapenen (Afbeelding 2). Ende wederom in een ander Tafereel Schutbroeders, sittende aen tafel, malkanders ghesontheydt toe-drinckende.

Afbeelding 2 Frans Hals, Vergadering van officieren en onderofficieren van de Cluveniers, 1633, olieverf op doek, 207 x 337 cm, Frans Hals Museum, Haarlem, inv.nr. 112 (S79).

Niet onvermeld mag blijven dat Frans Hals beide geschiedschrijvers, respectievelijk in 1632/3 en 1618 portretteerde (Afbeelding 3 en 4), waarnaar gravures werden gestoken voor een groter bereik. [1]

Geheel in de traditie van Vasari’s De levens van de grootste schilders, beeldhouwers en architecten (1568) en Van Manders Schilder-boeck (1604) voorzag Arnold Houbraken Hals van een meer uitvoerige biografie door aan hem vijf bladzijden te wijden in het eerste deel van De Groote Schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (1718). [2] Daarbij heeft Houbraken zich moeite getroost levenstekens te verzamelen zoals namen van schilderende zonen en Hals’ sterfdatum ‘in den ouderdom van 5 of 86 jaren, in ’t jaar 1666, en […] op den 29 van Oogstmaand’. Ingeleid door een anekdote over elkaar in talent overtroevende schilders uit de Oudheid, beschreef Houbraken Hals’ ontmoeting met Anthonie van Dijck. Nadat Hals uit een herberg was geplukt, schilderden beide protagonisten elkaar. Hoewel Van Dijck zich niet bekend had gemaakt, zou Hals zijn collega hebben herkend aan de wijze waarop deze zijn portret had geschilderd. Deze anekdote van Houbraken mondt uit in een exposé van Hals’ schildertalent en een advies aan de schilderjeugd om Hals’ werkwijze te volgen maar vooral niet zijn levenswijze. Aansluitend daarop volgt een anekdote over Hals’ terugkeer uit een herberg: ‘FRANS was gemeenlyk allen avond tot de keel toe vol met drank’. Ondersteund door leerlingen keerde hij ’s avonds naar huis terug, waarna zijn leerlingen een grap met hem uithaalden door zijn slaapritueel – ‘Lieve Heer, haal my vroeg in uwen hoogen Hemel’ – letterlijk uit te voeren. De beeldvorming van Hals als drinkeboer was gevestigd.

Afbeelding 3. Frans Hals, Portret van Ampzing, 1630, olieverf op koper, 16,2 x 12,3 cm, particulier bezit (Engeland). Opschrift rechts: AETAT. 40 / ANo 163[].

Afbeelding 4. Frans Hals, Portret van Schrevelius, 1617, olieverf op koper, 15,5 x 11 cm (ovaal), Frans Hals Museum, Haarlem, inv.nr. 2003-18. Opschrift op boek: AET. 44.

De rol van Hals’ werk in zijn biografie

In 1860 typeerde Théophile Thoré - onder zijn pseudoniem W. Bürger - Hals als de Hollandse Tintoretto. [3] Dit deed hij op basis van het zien van Hals’ Portret van Maritge Claesdr. Vooght (Afbeelding 5) in het toenmalige Amsterdamse Museum van der Hoop uit 1639 – thans in het Rijksmuseum – en Portret van Pieter Christiaansz Bor (Afbeelding 6) uit 1634 in het Rotterdamse Museum Boijmans. Acht jaar later was Thoré de eerste die beschrijvingen van schilderijen invoegde in een zo getrouw mogelijk levensoverzicht, gebaseerd op het onderzoek van Van der Willigen. Na Thoré kozen Wilhelm Bode (1871, 1883 en 1914), Gerald Davies (1904), Ernst Moes (1909) en Joséphin Péladan (1912) steevast voor dezelfde benadering. Cornelis Hofstede de Groot (1910), Wilhelm Valentiner (1923), N.S. Trivas (1941) en Gerard Gratama (1943) verschoven het accent naar een oeuvre-overzicht. Recenter ontpopten vooral Seymour Slive (1962, 1970-1974, 1989/1990 en 2014) en Claus Grimm (1972, 1980, 1989/1990) zich als kenners van Hals’ oeuvre. Daarvan stond Christopher Atkins specifiek stil bij Hals’ kenmerkende stijl in The signature Style of Frans Hals (2012). Na een voorlopig hoogtepunt van 447 aan Hals toegeschreven schilderijen door Hofstede de Groot, kalfde het via 322 bij Valentiner af tot 222 bij Slive en zelfs 148 bij Grimm. [4] De oeuvrelijst van Slive (1974) wordt alom gehanteerd, met dien verstande dat eraan de laatste jaren zo’n tien nieuwe toeschrijvingen zijn toegevoegd.

Afbeelding 5. Frans Hals, Portret van Maritge Claesdr Vooght, 1639, olieverf op doek, 128 x 94,5 cm, Rijksmuseum, Amsterdam, SK-C-139 (S129).

Afbeelding 6. Abraham Matham, Portret van Pieter Christiaansz Bor, 1634, gravure, 250 x 172 mm, Rijksmuseum, Amsterdam, RP-P-1883-A-7213. Bijschrift “F.Hals pinxit”, “A. Matham schulpsit”; inschrift ovalen kader: “ PIETER BOR CHRISTIAENSZ HISTORIE-SCHRIVER, GEBOREN TOT VTRECHT M.D.LIX, OVT LXXV JAER, M.D.C.XXXIIII.”.

Gravure naar bij brand Museum Boijmans op 16 februari 1864 verloren gegaan portret (modello) door Frans Hals, 1634, olieverf op paneel, 24 x 20,5 cm (SL11).

De rol van Hals’ persoonlijke leven in zijn biografie

In 1866 kreeg het onderzoek naar Hals een impuls in de vorm van tweeëntwintig tot dan toe niet gekende levensberichten die door Adriaan van der Willigen werden gevonden in Haarlemse archieven. Van der Willigen voegde aan de Franse vertaling vier jaar later nog zes nieuwe documenten toe. Zo achterhaalde hij de doop van Harmen Hals, zoon van Frans Hals en Anneken Hermans, op 2 september 1611, Hals’ tweede huwelijk op 12 februari 1617 – in een document waarin hij tevens als ‘weduwnaer’ werd genoemd – en de doop van zeven kinderen. In zes gevallen werd de schilder als ‘Frans Hals van Antwerpen’ aangeduid. Verder documenteerde Van der Willigen uiteenlopende zaken, waaronder Hals’ minnaarschap van de rederijkerskamer De Wijngaardrancken in 1616, diens in opdracht schoonmaken van schilderijen uit het bezit van de stad Haarlem in 1629, het niet betalen van zijn contributie aan het Sint Lucasgilde in 1642 en zijn vinderschap van hetzelfde gilde in 1644. Meest opmerkelijk was de financiële steun die Hals op hoge leeftijd namens de stad Haarlem in 1662 en 1664 mocht ontvangen en de steun die ook zijn weduwe in 1675 ontving.

Van der Willigen schreef de geboorteplek van Frans Hals toe aan Antwerpen, waarmee hij eerdere pogingen van J. Immerzeel (1841) en Christiaan Kramm (1857-1864) om Hals aan een van oorsprong Haarlemse familie te verbinden naar het rijk der fabelen verwees. Kwalijk bleek de vondst van een document uit februari 1616 waarin ‘Frans Hals’ door de Haarlemse burgemeesters werd gekapitteld wegens dronkenschap en het slaan van zijn vrouw, dat onze schilder vijftig jaar lang een slechte naam bezorgde. Bredius toonde in 1921 aan dat er sprake moest zijn van een andere ‘Hals’, omdat Hals sinds mei 1615 weduwnaar was en pas weer in februari 1617 in het huwelijk zou treden. [5] Overigens slaagde Bredius zelf er twee jaar later ook ongewild in verschillende ‘Halsen’ door elkaar te halen, waarover later meer. [6] In de tussentijd werd Hals’ Vlaamse oorsprong achterhaald dankzij een door Moes opgedoken document inzake de doopinschrijving in Haarlem van Frans’ broer Dirck in 1591, waarin de namen van hun ouders werden vermeld. Onderzoek door H. Coninckx herleidde hun herkomst via Antwerpen naar Mechelen. [7]

Niet onbelangrijk is een via Wilhelm Bode in zijn dissertatie uit 1871 gepubliceerd levensbericht dat Houbrakens indirecte verwijzing naar Hals’ dipsomanie leek te bevestigen. Zijn verwerving van een exemplaar van Van Manders Schilder-boeck bleek te hebben toebehoord aan de schilder Matthias Scheitz, leerling van weer een leerling van Frans Hals. Op 23 juni 1679 heeft hij volgens Bode op het schutblad het volgende opgeschreven: ‘Den Treffelicken Conterfeiter Frans Hals van Harlem heeft geleert bij Carel Vermander van Molebeke. hei is in sein Jeügt wat lüstich van leven geweest […]’. [8]

Abraham Bredius (1915-1922, 1918 en 1923) bleek na Van der Willigen de meest onvermoeibare archieftijger en kende in Van Thiel-Stroman (1989/1990 en 2006) een waardige opvolger. Naast ‘gewone’ levensberichten over Hals’ niet-deugende oudste dochter en zijn zwakbegaafde jongste zoon die beiden in het Werkhuis belandden, en vaak slordige verwijzingen naar schilderijen van Hals in inventarissen achterhaalde hij ook juridische bronnen, die tot publicatie in 1923 leidden. Van een totaal van 57 documenten hadden er liefst 43 betrekking op schulden van Hals aan derden die voor het gerecht waren gebracht. Op grond daarvan hanteerden de Wittkowers in hun Born under Saturn uit 1963 kwalificaties als ‘buitensporig’, ‘spilziek’, ‘behoeftig’ en ‘chaotisch familieleven’ – gedrukte aantijgingen waartegen verzet nauwelijks nog mogelijk was. [9]

Goedbeschouwd kan het aantal rechtszaken al door dubbeltelling – zaken kwamen voor een tweede keer voor het gerecht – terug worden gebracht tot 30. Voorts hebben 25 van de 43 documenten betrekking op de jaren 1616-1636, de eerste twintig jaar van Hals’ tweede huwelijk toen acht kinderen en vele leerlingen huize Hals bevolkten. Men moet zich er rekenschap van geven dat op de pof leven toen gewoon was, wat ook blijkt uit tussentijdse gedeeltelijke aflossingen. Het overgrote deel van de schulden was bovendien klein in omvang, kwam niet uit boven de 6 gulden en had betrekking op het dagelijks bestaan. Kortom, het betrof schulden die met een portretopdracht of de verkoop van een genreachtig portret konden worden ingelost. Slechts één document heeft betrekking op Hals’ erkenning van een grote schuld à 200 gulden die hij uiteindelijk moest inlossen in de vorm van huisraad en schilderijen van hemzelf en zijn zonen, alsook van Carel van Mander en Maerten van Heemskerck.

Blijkbaar loste Hals andere schulden op den duur altijd in – een conclusie die geen enkel onderzoeker trok. Wanneer met contemporaine ogen naar dergelijke levensberichten wordt gekeken en de context wordt veronachtzaamd, liggen uitvergroting, eenzijdige en verkeerde interpretatie van gedocumenteerde details op de loer.

In het voetspoor van Bredius kwam Irene Thiel-Stroman voor de catalogus bij de reizende Frans Hals-tentoonstelling in 1989-1990 tot een totaal van 190 levensberichten [10] – een aantal dat dankzij nader Haarlems archiefonderzoek door Pieter Biesboer, voormalig conservator van het Frans Hals Museum [11] en door John Michaël Montias [12] in Amsterdam is uitgebreid met nieuwe mededelingen in inventarissen. Waar Slive de hem bekende levensberichten in het eerst verschenen deel van zijn monografie uit 1970-1974 [13] verpakte in een thematisch en naar periode ingedeeld overzicht, ontbrak een systematische benadering in de catalogus van 1989-1990. Nadien heeft geen ander onderzoeker een dergelijke benadering nagestreefd, iets dat ook geldt voor Slives herziene, postuum gepubliceerde monografie uit 2014. Alleen de inleiding bevat chronologisch geordende levensberichten, zij het dat deze vooral worden aangeboden als kapstok voor kleine kleurenafbeeldingen van zijn schilderijen. [14]

Analyse van een contemporaine levensschets: het Getty Institute

Op de een of andere manier lijkt de wetenschappelijke distantie te ontbreken om tot een betere weging van archiefstukken over Hals te komen. Waar steeds meer portretten van Hals worden geïdentificeerd, ofwel meer inzicht in het oeuvre wordt verkregen, is het tijd om een balans op te maken en een enkel ‘feit’ tot fictie uit te roepen. Meer inzicht is bovendien gewenst in conclusies die zijn gebaseerd op een combinatie van levensberichten en portretten. Als uitgangspunt voor een kritische bespreking wordt hier de korte biografie op de site van het Getty Institute in Los Angeles genomen, een door onderzoekers bij uitstek vertrouwde bron:

1. Before Frans Hals, few portrait painters had convincingly captured people in the spontaneous act of living.

2. Hals trained in Haarlem with Flemish painter Karel van Mander and was admitted to the painter's guild there in 1610.

3. Except for a trip to Antwerp in 1616, Hals never left Holland.

4. Traditionally, portraits had been posed and were prized for restraint, but Hals conveyed the sense of capturing his subjects in the fleeting moment.

5. For earlier painters, drawing was primary; with Hals, paint dominates.

6. No preliminary sketches exist; he probably worked on the canvas using the paint's viscosity and his brushstrokes' shapes to create texture and describe surfaces.

7. Even his rare religious paintings were approached like portraiture.

8. Through the 1620s Hals's pictures were joyous in mood, but during the 1630s his style became increasingly sober.

9. The sympathy and insight of his late work could equal Rembrandt van Rijn's.

10. Hals's workshop was extremely successful, but his finances were a disaster.

11. He died destitute and may have been an alcoholic.

12. Unlike other masters who deliberately developed styles that assistants could copy, Hals's technique could not be followed by an average painter.

13. His style anticipated Impressionism, and appreciation of his work grew in the 1800s, fueled by artists such as Gustave Courbet and Édouard Manet.’

Afbeelding 7. Frans Hals, Portret van een stel, waarschijnlijk Isaac Abrahamsz Massa en Beatrix van der Laen, ca. 1622, 140 x 166,5 cm, Rijksmuseum, Amsterdam, inv.nr. SK-A-133.

Afbeelding 8. Peter Paul Rubens, Zelfportret met Isabella Brandt, olieverf op doek, 179 x 136,5 cm, Alte Pinakothek, München, inv.nr. 334.

De eerste twee zinnen volgen net als de vierde zin nauwgezet de 17de-eeuwse bronnen als de tweede editie van Van Manders Schilder-boeck (1618) en Ampzings (1628) en Schrevelius’ (1647/1648) geschiedschrijving van Haarlem. Het gaat mis in de derde zin, waarin wordt gerefereerd aan Hals’ verblijf in Antwerpen in 1616. Slive vermeldde dat verblijf maar al te graag om Hals’ keuze voor portretten op halve lengte te verklaren: ‘Perhaps Hals caught a glimpse of Flemish or Spanish portraits of this type […] and he may have known some of Van Dyck’s early whole-lenghts’. [15] Omdat Hals dubbelportret van Massa en Van der Laen in het Rijksmuseum uit 1622 (Afbeelding 7) past bij Rubens’ Zelfportret met Isabella Brandt uit 1609 (Afbeelding 8), bracht Slive dat verblijf nogmaals in stelling. [16] Dit verblijf is echter niet evident. Los van het gegeven dat Rubens Haarlem eind 1616 bezocht naar aanleiding van het overlijden van Goltzius en mogelijk ook al in 1612, had Rubens sowieso contact per brief met enkele Haarlemse graveurs, die naar sommige van zijn schilderijen en/of olieverfschetsen gravures maakten nadat deze naar Haarlem waren verzonden. [17] Contact tussen de protagonisten in omgekeerde richting behoorde dus ook tot de mogelijkheden. Belangrijker is dat door het onderzoek van de Antwerpse stadsarchivaris J. van Roey en door de Aerdenhoutse genealoog M. Thierry de Bye Dólleman zowel de Antwerpse als Haarlemse lijnen van de familie van Frans Hals zijn opgeklaard. In een moeilijk leesbaar artikel wees Thierry de Bye Dólleman op liefst vier families Hals in Haarlem, van wie hij in schema de stambomen toevoegde. [18] Hij maakte overtuigend duidelijk dat de ‘Frans Hals’ die door Slive wordt aangehaald, dezelfde moet zijn als Frans Cornelisz. Hals (1590 - na 1632). Deze Frans was uit een Haarlemse vader in Antwerpen geboren en in 1609 in Haarlem woonachtig alwaar hij zich schuldig maakte aan ‘straatschenderij’. Twee jaar daarvoor had hij een Antwerpse verleid, aan wie hij door bemiddeling van zijn voogden tot zijn 25ste verjaardag alimentatie schuldig was. In 1614 trouwde hij in Antwerpen met hetzelfde meisje, omdat hij vermoedelijk toen 25 was en zich als volwassene kon onttrekken aan de voogdij. In verband met het overlijden van zijn voogd en het opstrijken van een erfenis was deze Frans weer in Haarlem in 1616 en kocht uit de boedel een schilderij. Hij betaalde dit niet, zo is opgetekend, omdat ‘hij tot Antwerpen woonachtig is’. Gelet op dezelfde namen van de voogden is er geen enkele reden achter het document uit 1616 onze schilder te zoeken. Slive en Thiel-Stroman corrigeerden een en ander niet in de catalogus uit 1989-1990. Sterker nog, het verblijf wordt sindsdien in alle Hals-publicaties steevast vermeld, zo ook in de tentoonstellingscatalogus naar aanleiding van de 100-jarige herdenking van het Frans Hals Museum. [19]

Afbeelding 9. Jonas Suyderhoef, Portret van Ampzing, gravure, 26,3 x 22,3 cm, Rijksprentenkabinet, Amsterdam, inv.nr. RP-P-OB-60.700.

Afbeelding 10. Frans Hals, Johannes de Evangelist, ca. 1625, olieverf op doek, 70,5 x 55,2 cm, J. Paul Getty Museum, Los Angeles, inv. nr. 97.PA.48.

In de vijfde en zesde zin wordt gesteld dat van Hals geen tekening bewaard is. In zijn schilderijen lijkt hij eerder te tekenen met zijn kwasten, waardoor hij niet altijd uitkwam met een lichaamsdeel of qua centrering. Wellicht heeft hij dit mede tot zijn stijl laten uitgroeien waarvan Ampzings portret en de daarnaar gemaakte gravure door Suyderhoef die Ampzing naar het midden verplaatste, een voorbeeld zijn (Afbeelding 3 en 9). Het portretmatige dat in de zevende zin wordt benadrukt kenmerkt ook Hals’ Johannes de Evangelist (Afbeelding 10) en de drie andere evangelisten. Dat geldt – zie de achtste zin – eveneens voor Hals’ vrolijker genreschilderijen. Deze verdienen tenminste de betiteling genre-achtige portretten zoals de trits De vrolijke drinker (1627), Peeckelhaering en De mulat (beide 1628-1630) inzichtelijk maakt (Afbeelding 11, 12 en 13). Blijkens het luie oog, de bolle wangen en de specifieke gezichtsbeharing hadden de drie schilderijen hetzelfde model als uitgangspunt. Wat betreft de vergelijking met Rembrandt in de negende zin is Ampzings portret een goed voorbeeld van vele opdrachten die Hals vanaf de jaren dertig ontving. Omdat deze geestelijke louter in plechtig, maar saai gedekt zwart gekleed ging, kon Hals het niet zoeken in extravagantie. Hals’ meer sobere stijl is dus niet alleen een bewuste keuze, maar werd ook, zo niet vooral, bepaald door de sociaalmaatschappelijke context.

Afbeelding 11. Frans Hals, De vrolijke drinker, 1627, olieverf op doek, 81 x 66,5 cm, Rijksmuseum, Amsterdam, inv.nr. SK-A-135.

Afbeelding 12. Frans Hals, Peeckelhaering, 1628-1630, olieverf op doek, 75 x 61,5 cm, Schloss Wilhelmshöhe, Kassel, inv.nr. 216.

Afbeelding 13. Frans Hals, De mulat, 1628-1630, olieverf op doek, 72 x 57,5 cm, Museum der bildende Künste, Leipzig, inv.nr. 1017.

In de tiende en elfde zin gaat het echter weer mis. Wat betreft Hals financiën leeftijd kan ik hier kort zijn: die zijn eerder al belicht. Van dronkenschap spreekt geen enkel document expliciet en overwaardering van Houbrakens woorden lijkt aan de orde. [20] Voorts stierf Hals niet berooid, maar werd hij als 80-jarige gedurende de laatste twee jaar van zijn leven juist ruimhartig met zo’n 200 gulden per jaar ondersteund door het stadsbestuur van Haarlem. Zijn roem en belang voor de stad waren hier debet aan.

De twaalfde zin stelt dat Hals’ stijl niet zomaar kon worden gekopieerd. Gelet op de talrijke 17de-eeuwse kopieën van Zelfportret en Lachende jongen (Afbeelding 14 en 15) zijn die in omloop zijn, trainde Hals zijn leerlingen door zijn schilderijen te laten naschilderen. Hij raadde zijn leerlingen ook het gebruik van pasteuze verfstreken aan, zo laat Houbraken weten in zijn levensbeschrijving van Vincent Laurensz van der Vinne, die in de jaren veertig Hals’ lessen volgde:

‘Daar en boven was hy gelukkig in ’t treffen van Beeltenissen, die hy met een stout penceel aantoetste, naar het voorbeeld van zyn meester F. Hals: die gewoon was tot zyn Leerlingen te zeggen: Gy moet maar stout toesmeeren: als gy vast in de Konst word zal de netheid van zelf wel komen.’ [21]

De meester volgen bleek één ding, hem naar de kroon steken onmogelijk. Hals sprak door zijn stijl inderdaad talloze Frans impressionistische schilders aan, daartoe aangezet door Gustave Courbet die in 1869 Hals’ Malle Babbe kopieerde. Courbet en na hem Eugène Fromentin riepen hen op toch vooral naar Haarlem te gaan en Hals’ vijf schutterstukken in het aldaar sinds 1862 geopende Gemeentelijk museum te bewonderen. Tot aan 1900 deden bijna 200 dat. [22]

NB: thans is in het Frans Hals Museum in Haarlem de tentoonstelling ‘Frans Hals en de Modernen’ gewijd aan Hals’ invloed op negentiende- en twintigste-eeuwse kunstenaars. Tot 24 februari kunt u deze aansprekende tentoonstelling bezoeken.

Afbeelding 14. Frans Hals (?), (Zelf)Portret, ca. 1650, olieverf op paneel, 57,9 x 49 cm, Indianapolis Museum of Art, inv.nr. 2015.28.

Afbeelding 15. Frans Hals, Lachende jongen, ca. 1625, olieverf op paneel, diameter 30,4 cm, Mauritshuis, Den Haag, inv.nr. 1032.

Conclusie

Het lijkt er op dat tot nu toe een tamelijk eenzijdige interpretatie van archivalische gegevens de sindsdien samengestelde overzichten van Hals’ oeuvre en leven diepgaand hebben beïnvloed, tot recente overzichten zoals de biografie op de site van het Getty Institute aan toe. Waar de twee verhalen bij Houbraken onze schilder de onuitwisbare reputatie van drinkebroer hebben bezorgd, hebben voorbarige conclusies en misinterpretaties tot aan de dag van vandaag een verkeerd beeld gegeven van diens levenswandel en prestaties. Hals’ biografie is nog altijd niet ten volle geschreven.

Voetnoten

[1] Visser, I., ‘Bij leven gedrukte bronnen en het oeuvre van Frans Hals’, in: LOCUS. Tijdschrift voor studenten en docenten Cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit 8 (2006-7) 19, 14-19.

[2] Houbraken, A., De Groote Schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen, Amsterdam 1976 (onveranderde herdruk van de tweede, gecorrigeerde druk, Den Haag 1753; oorspr. 1718-21, 3 delen).

[3] W. Bürger, Musées de la Hollande I (Parijs, 1860) 58.

[4] Visser, I., ‘Frans Hals en de kunstkenners’, in: LOCUS. Tijdschrift voor studenten en docenten cultuurwetenschappen aan de Open universiteit 1 (1998), nr. 2, 6-13.

[5] Bredius, A., ‘Heeft Frans Hals zijn vrouw geslagen?’, Oud-Holland 39 (1921) 64.

[6] Bredius, A., ‘Archiefsprokkels betreffende Frans Hals’, Oud-Holland 41 (1923/1924) 19-31.

[7] Coninckx, H., ‘Les Hals à Malines’, Annales de l’Académie Royale d’Archéologique de Belgique 66 (1914/1915) 145-184.

[8] Bode, W., ‘I. Anhang. Ein handschriftlicher Nachtrag des Maler Matthias Scheits zu Carel van Manders “Schilderboeck” ’, in: idem, Frans Hals und seine Schüle. Ein Beitrag zu einer kritischen Behandlung der holländischen Malerei. Dissertatie (Leipzig 1871) 63-6, speciaal 64.

[9] Wittkower, R. en M., Born under Saturn. The Character and Conduct of Artists: A Documented History from Antiquity to the French Revolution (Londen 1963).

[10] Thiel-Stroman, I. van, ‘De documenten over Frans Hals: Geschreven en gedrukte bronnen, 1582-1679’, in: Slive, S. ed., tent.cat. Frans Hals (oorspr. Londen 1989; Maarssen 1990) 371-415.

[11] P. Biesboer, Collections of Paintings in Haarlem 1572-1745. Netherlandish inventories I (Getty Research Institute, Los Angeles 2001). Drie, mogelijk vier documenten bij leven zijn nieuw; de overige tien 17de-eeuwse vermeldingen in inventarissen verwijzen naar schilderijen van Hals na diens dood.

[12] Zie http://research.frick.org/montias/home.php. Van achttien documenten zijn er tien nieuw, zij het dat drie ervan naar schilderijen van Hals na diens dood verwijzen.

[13] Slive, S., Frans Hals. National Gallery of Art: Kress Foundation Studies in the History of European Art, 3 delen (Londen 1970-1974).

[14] S. Slive, ‘Introduction’, in Idem, Frans Hals (New York, 2014) 11-23.

[15] Slive, S. ‘Portraiture: 1620-1630’ in Idem, Frans Hals I Text (New York 1970) 53.

[16] Idem, 68; Slive 1990, 163 en 165.

[17] De Smet, R., ‘Een nauwkeurige datering van Rubens’ eerste reis naar Holland in 1612’, Jaarboek van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen (1977) 199-218.

[18] Roey, J. van, ‘De familie van Frans Hals: nieuwe gegevens uit Antwerpen’, Jaarboek van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen (1972) 145-170; Thierry de Bye Dólleman, M., ‘Vier verschillende families “Hals” te Haarlem’, Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie en het Iconographisch Bureau 28 (1974) 182-211.

[19] Tummers, A., ‘Frans Hals – “terecht bewonderd door de grootste schilders” ’, in Tummers, A. ed. Frans Hals. Oog in oog met Rembrandt, Rubens en Titiaan (Rotterdam, 2013), 13-40, specifiek 24.

[20] Houbraken I, 94

[21] Houbraken II, 210-1.

[22] Fromentin, E., Les Maîtres d’Autrefois. Belgique, Hollande (Parijs 1876); Idem, De Meesters van Weleer, vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door H. van der Waal (Rotterdam 1951); Doesschate-Chu, P. ten, “Nineteenth-Century Visitors to the Frans Hals Museum”, in: Weisberg, G. en L. Dixon ed. The Documented Image. Visions in Art History (Syracuse 1987) 111-44; Rikken, M en J. Rozenbroek ed., Frans Hals en de Modernen (z.p. 2018).

Over de auteur

Irmin Visser is universitair docent Kunstgeschiedenis bij de opleiding Cultuurwetenschappen van de Open Universiteit en was tot 2017 hoofdredacteur van de papieren uitgave van LOCUS. Zijn onderzoek richt zich op de receptie van het leven en werk van Frans Hals, waarover hij al tal van artikelen publiceerde.

Irmin Visser, ‘Dronkenlap en schuldenaar? De biografie van Frans Hals (1581/2-1666)’, Locus – Tijdschrift voor Cultuurwetenschappen 21 (2018). https://edu.nl/hk7f4

© 2018 Open Universiteit | Lees de disclaimer en de privacyverklaring van de OU |Voor het colofon zie Over LOCUS |Voor contact met de redactie kunt u mailen naar locus@ou.nl