Plato’s allegorie van de grot en de herinterpretatie daarvan in de moderne en hedendaagse beeldende kunst

Elisabeth den Hartog

Publicatiedatum: 4 juni 2019

Plato’s allegorie van de grot

In zijn beroemde allegorie van de grot reflecteert Plato op de gebondenheid van het denken aan vooronderstellingen en vooroordelen. Deze gebondenheid wordt in die allegorie voorgesteld als een gevangenschap in een onderaards verblijf. De allegorie betreft een passage uit De staat [1] waarin Plato zijn leermeester Socrates ten tonele voert, die zijn gesprekspartner Glauko een denkbeeldige situatie voorlegt. Stel je voor, zo zegt Socrates, dat gevangenen zodanig vastgeketend zitten dat zij alleen de op de wand tegenover hen de schaduwen kunnen zien van de voorwerpen waarmee poppenspelers achter hun rug een schouwspel opvoeren – zouden die gevangenen de schaduwen op de wand niet voor de werkelijkheid zelve houden? In het vervolg van deze allegorie blijkt het de taak van de filosofie om de mens uit de kluisters van onwetendheid te bevrijden, hem tot inzicht te brengen in het manipulatieve spel van poppenspelers en andere demagogen, en hem naar de ware vrijheid te leiden. Deze tekst behoort niet alleen tot het verplichte curriculum van iedere filosofiestudent, maar geniet ook daarbuiten grote bekendheid.

De herinterpretatie van de grotvergelijking

Opvallend is nu, dat deze tekst binnen de filosofie anders functioneert dan daarbuiten. Binnen de filosofie is Plato’s tekst vooral voorwerp van geschiedfilosofisch onderzoek, omdat Plato’s kennistheoretische en ontologische vooronderstellingen tegenwoordig niet meer aanvaardbaar worden geacht.

Buiten de filosofie blijkt juist het in deze tekst opgeroepen beeld van de condition humaine steeds weer opnieuw als aansprekend en actueel ervaren te worden. In veel kunstwerken wordt dan ook juist de grotvergelijking gekozen om de gebondenheid van ons denken aan vooroordelen of manipulatieve krachten aan de orde te stellen en als vorm van verblinding te kritiseren.

Uiteraard kan deze kritiek ook tot uitdrukking gebracht worden zonder gebruik te maken van de grotvergelijking. Neem bijvoorbeeld een werk als Walthamstow Tapestry van Grayson Perryuit 2009. [2] Op dit langgerekte tapijt wordt de levensloop van de mens afgebeeld als een proces van voortschrijdende insluiting. De krachten die daarvoor verantwoordelijk zijn, staan op de achtergrond tussen lieflijke bladmotieven afgebeeld: de grote merken als Zara (met een jachtgeweer op de laatste trends gericht), Adidas (als een meisje in de theatrale pose van een voetballer die de Heer voor een doelpunt dankt), de kunstmarkt (als het blinde vrouwtje Guggenheim geleid door de hond Sotheby’s), Ikea, Porsche, Prada enzovoorts. Als verbeelding van de wijze waarop het denken door de grote merken ingekist wordt, zou dit tapijt opgevat kunnen worden als een reflectie op het onderwerp van de grotvergelijking. In Walthamstow Tapestry wordt echter niet expliciet naar Plato verwezen.

Walthamstow Tapestry, Grayson Perry, 2009 (140x700 cm)

Dit artikel zal het gebruik toelichten van Plato’s grotvergelijking in de moderne en hedendaagse beeldende kunst. De beperking tot die kunst is ingegeven door de beperkte omvang van dit artikel, waardoor de ruimte ontbreekt om de overname van de grotvergelijking in literaire werken en films aan de orde te kunnen stellen.

In deze toelichting zal allereerst stil gestaan worden bij de blijvende aantrekkelijkheid die de grotvergelijking buiten filosofische kringen geniet. Hoe laat zich verklaren dat de grotvergelijking een filosofische evergreen kon worden?

Vervolgens zal geschetst worden wat de grotvergelijking tegenwoordig, nu Plato’s tweewereldenleer niet meer geloofwaardig is, nog betekenen kan. Bij Plato stond de tegenstelling tussen de ruimte-in-de-grot en de ruimte-buiten-de-grot nog voor de tegenstelling tussen de zintuiglijk waarneembare wereld en de wereld van de Ideeën (waarin de onveranderlijke essenties geborgd werden van de vergankelijke zintuiglijk waarneembare wereld). Nu de geloofwaardigheid van die tegenstelling vervallen is, moet de grotvergelijking door een herinterpretatie nieuw leven ingeblazen worden.

De blijvende aantrekkelijkheid van de grotvergelijking

Een gedeeltelijke verklaring voor de aantrekkelijkheid van de grotvergelijking ligt in de universeel menselijke verlangens, waaraan deze tekst refereert; verlangens als de verwerving van vrijheid, inzicht in de waarheid en authenticiteit. En dan is er nog het religieuze motief van de ‘metanoia’ (‘ommekeer’, ‘bekering’), waarvoor velen bijzonder gevoelig zijn (geweest). De verklarende kracht van deze overweging is echter beperkt, omdat universeel menselijke verlangens in talloze cultuuruitingen tot uitdrukking komen. Waarom zou dan juist de grotvergelijking in de loop der eeuwen zo weinig aan zeggingskracht ingeboet hebben?

Een verklaring hiervoor kan liggen in de mogelijkheid om de verschillende beeldelementen van de grotvergelijking steeds weer van een andere betekenis te voorzien. Neem bijvoorbeeld het beeld van de boeien waarin de grotbewoners geslagen zijn. Waarvoor staan die boeien? Deze boeien kunnen in kennistheoretische zin opgevat worden als de zintuiglijkheid, die door haar beperking de mens alleen de uiterlijke gedaante van de werkelijkheid laat waarnemen. De boeien kunnen echter ook opgevat worden als aanduiding voor de gebondenheid van de mens aan zijn vooroordelen. In deze zin heeft Francis Bacon (1561-1626) in zijn Novum Organon betoogd, dat de mens niet eerder toegang tot de ware kennis van de natuur zal doordringen dan nadat hij zich van zijn traditionele vooroordelen (idola) heeft bevrijd. Nu hangt de interpretatie van het beeldelement ‘boeien’ samen met de interpretatie van de andere beeldelementen uit de grotvergelijking. Al naar gelang de interpretatie van ‘boeien’ verandert immers de interpretatie van de wereld buiten de grot (is dat het domein van ware werkelijkheid en ware kennis of veeleer iets als het hiernamaals?), alsmede het antwoord op de vraag hoe de bevrijding uit die grot tot stand zou moeten komen.

Zo zou de aantrekkingskracht van de grotvergelijking dus uit het spel van interpretatie voortkomen, waartoe de verschillende beeldelementen uit het verhaal uitnodigen. Een verdere bespreking van de andere beeldelementen uit Plato’s grotvergelijking (zoals ‘projectie’, ‘reflectie’ en de tegenstelling van licht en duisternis) en de daarmee samenhangende mogelijkheden tot interpretatie zal in dit artikel achterwege gelaten worden teneinde ruimte te winnen voor de vraag naar een hedendaagse interpretatie van deze tekst en de overname daarvan in moderne en hedendaagse beeldende kunst.

Een hedendaagse interpretatie van de grotvergelijking

Tegenwoordig geldt de tweewereldenleer die het fundament van de grotvergelijking vormt, als achterhaald. De idee van een transcendente werkelijkheid heeft sinds de secularisatie immers sterk aan geloofwaardigheid ingeboet. Des te klemmender is dan ook de vraag wat de grotvergelijking heden ten dage nog betekenen kan. Wat kan men zich nog bij de overgang van ‘binnen’ naar ‘buiten’ voorstellen, nu de tweewereldenleer afgedaan heeft?

Wellicht kan de ‘uitgang’ opgevat worden als een ‘ingang’, die toegang tot de ware aard van ons grotverblijf verleent. In deze interpretatie verandert het beeldelement ‘uitgang’ als het ware van richting; de grotuitgang staat niet langer voor een ‘opstijging’ naar een hogere werkelijkheid ‘buiten’, maar voor een ‘afdaling’ – een doorgronding van de wereld waarin we ons altijd al bevinden. Datgene aan die wereld, wat te vanzelfsprekend is om ons nog van bewust te kunnen zijn, wordt in zo’n afdaling toegankelijk. Aldus voltrekt zich een bevrijding uit de verborgen vooronderstellingen van de eigen cultuur.

Gevangen in het eigen wereldbeeld

In deze interpretatie wordt de hedendaagse mens op één lijn gesteld met de gevangenen, die volgens de mythe onderling wedijveren in hun kennis aangaande de opeenvolging van beelden en hun vermogen tot voorspelling van de komende beelden. Volgens de mythe worden de gevangenen juist door het succes van hun voorspellingen in hun wereldbeeld bevestigd. Indien de gevangenen – zo vraagt Socrates aan Glauko – daarover met elkaar zouden praten, zouden ze er dan niet van overtuigd zijn de werkelijkheid te zien? Het antwoord van Glauko is in al zijn bondigheid veelzeggend: anagkh– een woord, dat zowel ‘noodzaak’ als ‘fatum’ of ‘lotsbepaling’ betekent: de gevangenen zijn tot dwaling gedoemd.

Net als de gevangenen worden ook wij bepaald door vanzelfsprekendheden die ons zo vertrouwd zijn dat ze verborgen blijven. Als dragers van de Europese cultuurgeschiedenis zijn we deelgenoot van een wereldbeeld dat niet zomaar verlaten kan worden. Daarmee verschilt onze verhouding tot dat wereldbeeld van bijvoorbeeld onze verhouding tot de geschiedenis. Over het verloop van de geschiedenis kunnen we fantaseren; we kunnen ons verbeelden hoe de geschiedenis verlopen zou zijn indien de Slag bij Waterloo niet plaatsgevonden had.

Een wereldbeeld daarentegen is een blinde vlek, een paradigmatisch kader dat zich niet objectiveren laat. Zo beschouwd confronteert de grotvergelijking ons met de opgave tot bewustwording van dat kader. En al kan een wereldbeeld nooit volledig voor reflectie toegankelijk gemaakt worden, de noodzaak tot inzicht daarin is evident. Met dit inzicht in de eigen vooroordelen en perspectiviteit komt de bevrijding uit de kluisters van onwetendheid immers naderbij.

Een problematisch perspectief op bevrijding

Maar hoe staat het dan nu met de mogelijkheid om een dergelijk kritisch bewustzijn te verwerven? In dit opzicht is het met de moderne mens somberder gesteld dan met Plato’s gevangene. Somberder, omdat het voor de bevrijding van de gevangene volstaat, dat een vreemdeling hem met geweld uit de grot sleept en tot inzicht in de ware werkelijkheid van de Ideeën brengt. De ketenen, waaraan de gevangenen gekluisterd zijn, kunnen eenvoudig opengebroken worden omdat ze exogeen van aard zijn.

Maar bij ons? Bij ons is de bevrijding uit de gevangenschap veel problematischer, omdat de ketenen uit vanzelfsprekendheden bestaan, die ongewild en ongemerkt overgenomen en in stand gehouden worden. Hier is sprake van een (endogene) binding aan vooroordelen, omdat het de mens zelf is die zich door een weefsel van vooroordelen verblindt. De mens is – om het in de woorden van Paul Célan (1920 – 1970) te zeggen – behept met ‘zur Blindheit über-redete Augen’. [3]

Kan deze staar nog gelicht worden? Niet door de filosofie. Althans, niet in deze interpretatie van de grotvergelijking, waarin juist de gevangenen aan wetenschapsbeoefening doen. Zou de kunst de rol kunnen vervullen van de vreemdeling die de gevangenen bevrijdt? Misschien wel. Volgens sommige hedendaagse filosofen (zoals Heidegger en de kunstfilosofen die hem schatplichtig zijn) bezit de kunst immers het vermogen om onze verborgen vanzelfsprekendheden voor reflectie toegankelijk te maken.

Bevrijding door kunst

Waarom zou juist de kunst daartoe in staat zijn? Laten we eens kijken naar het verschil tussen filosofisch en literair taalgebruik. De ondubbelzinnigheid, waaraan een filosofische tekst behoort te voldoen, wordt in de literatuur niet nagestreefd. Literaire teksten zijn voor meerdere uitleg vatbaar en worden juist om die gelaagdheid gewaardeerd. Een literaire tekst weerstreeft met andere woorden de reductionistische benadering van het onderwerp (als een object dat zich in algemene begrippen laat bepalen) die filosofische en wetenschappelijke teksten kenmerkt. In verband hiermee is ook de stemmingsgebondenheid van kunst relevant. Terwijl wetenschappelijk taalgebruik emotieloos is en van distantie ten opzichte van het onderwerp getuigt, is in een literaire tekst een engagement werkzaam, waardoor deze een bepaalde stemmingskleur draagt. Als gevolg van deze verschillen komt de werkelijkheid in een literaire tekst op een andere wijze tot onthulling dan in een filosofische tekst.

Iets soortgelijks geldt ook voor de wijze waarop de werkelijkheid in de beeldende kunst tot onthulling komt. Volgens een filosoof als Merleau-Ponty is het schilderij geen nabootsing van de werkelijkheid, maar een herschepping daarvan, waarin zichtbaar wordt wat tot dan toe aan het gewone zien onttrokken was. In L’Oeil et l’Esprit kan Merleau-Ponty dan ook stellen dat we niet zozeer naar een schilderij, als wel volgens of met het schilderij kijken.

Op grond van dit vermogen tot een alternatieve onthulling van de werkelijkheid is de these aannemelijk dat de vreemdeling die de bevrijding van de gevangene op zich neemt, een kunstenaar moet zijn.

De overname van de grotvergelijking in kunstwerken

De bovenstaande herinterpretatie van de grotvergelijking strookt nog maar ten dele met de interpretatie uit de filosofische handboeken. In overeenstemming met die handboeken wordt ook in deze herinterpretatie gesteld dat het in de grotvergelijking om de verwerving van inzicht gaat. In afwijking van de traditionele interpretatie wordt niet langer verondersteld dat er een andere, ‘hogere’ werkelijkheid buiten die van de grot zou kunnen bestaan. Daarenboven wordt de vreemdeling die de gevangenen komt bevrijden, anders geduid: het gaat niet langer om een filosoof, maar om een kunstenaar. Een derde verschil is ten slotte dat de toeschouwers van het kunstwerk een andere positie toegewezen krijgen dan de lezers van Plato’s allegorie (in de traditionele interpretatie). Waar de lezers van Plato’s allegorie zich volgens de handboeken in de comfortabele positie van buitenstaanders als Glauko en Socrates bevinden, worden de toeschouwers van het kunstwerk met de gevangenen geïdentificeerd. Als gezegd komen deze veranderingen ten opzichte van de traditionele interpretatie van de grotvergelijking in een aantal moderne kunstwerken expliciet naar voren.

La condition humaine van Magritte

Voor wat betreft het eerste verschil met de traditionele interpretatie van de grotvergelijking – de afwezigheid van een zogenaamde ‘ware’ werkelijkheid ‘buiten’ – kan op het schilderij La condition humaine van Magritte uit 1949gewezen worden. In dit commentaar op Plato’s grotvergelijking zijn de gevangenen kennelijk reeds bevrijd aangezien wij, de toeschouwers, naar de uitgang van de grot gekeerd zijn. Maar anders dan bij Plato is die uitgang versperd door een schildersezel met de afbeelding van een landschap. Toont het schilderij het landschap buiten? Of confronteert het ons veeleer met de ruïne van onze fantasieën aangaande een wereld buiten de grot, c.q. het ‘einde van de grote verhalen’? In dat geval houdt het schilderij ons een eigensoortige waarheid voor, namelijk dat de werkelijkheid uit een spiegelpaleis van verbeeldingen bestaat.

La condition humaine, Magritte, 1949

Working method contemporary, Plato’s cave

Het tweede verschil ten opzichte van de traditionele interpretatie van de grotvergelijking betreft de interpretatie van de vreemdeling die de gevangenen komt bevrijden. Was deze rol bij Plato aan een filosoof voorbehouden, nu wordt ze door een kunstenaar vervuld. Neem bijvoorbeeld het project Working method contemporary, Plato’s cave, July 2011. In dit project is het de kunstenaar die de bezoekers bewust maakt van hun overeenkomst met de gevangen uit Plato’s grot door hen in hun silhouetten te fixeren.

Plato’s Cave Happening

Het derde verschil ten opzichte van de traditionele interpretatie van de allegorie komt naar voren in de happening Plato’s Cave (Eidia House) van maart 2017, bestaande uit installaties en rondetafelgesprekken over positieve maatschappelijke verandering.

Opvallend is de nadruk die in de aankondiging van die happening gelegd wordt op de overeenkomst tussen ons en de gevangenen uit Plato’s allegorie. In onderstaande aankondiging wordt de vraag van Slavoj Zizek geciteerd hoe wij in onze hoedanigheid van gevangenen nog in staat zouden zijn politieke manipulatie als zodanig te onderkennen.

Working method contemporary, Plato’s cave, July 2011

Aankondiging van de happening Plato’s Cave (Eidia House), 2017

De Idee van Banaliteit – Jeff Koons

Maar welke interpretatie men ook aanhangt – in de grotvergelijking gaat het om de verwerving van inzicht in de waarheid. Dit fundamentele punt komt naar voren in de inzending van Jeff Koons aan de expositie Plato in L.A., Contemporary Artists’ Visions (18 april t/m 3 september 2018, Getty Villa), een tentoonstelling, waaraan een keur van toonaangevende kunstenaars meegewerkt heeft. Tot de deelnemers behoorden Paul Chan, Rachel Harrison, Huang Yong Ping, Mike Kelley, Jeff Koons, Joseph Kosuth, Paul McCarthy, Whitney McVeigh, Raymond Pettibon, Adrian Piper, en Michelangelo Pistoletto. [4] Het feit alleen al, dat deze tentoonstelling met deze deelnemers plaatsgevonden heeft, bewijst de relevantie die aan Plato’s filosofie door een aantal hedendaagse kunstenaars toegekend wordt.

Onder het motto De Idee van Banaliteit presenteerde Jeff Koons (geboren in 1955) een sculptuur van een gigantische klont kleuterklei: Play-Doh. Niet dat Plato ooit over dat idee gesproken heeft.

Play-Doh, 1994–2014, Jeff Koons; polychromed aluminum. Collection of the artist. © Jeff Koons. Photo: Tom Powel Imaging

Door zijn leerlingen bestookt met de vraag of er van het negatieve of het vormeloze ook Ideeën zouden bestaan, moest Plato het antwoord schuldig blijven.

Door de ‘Idee van Banaliteit’ aan Plato’s ideeënleer toe te voegen, geeft de postmodernist Koons een kritische wending aan het inzicht in de waarheid dat buiten de grot op ons wachten zou. Het hoogste regulerende principe van de werkelijkheid is niet, zoals Plato meende, in de Idee van het Goede gelegen, maar in de Idee van Banaliteit. [5] De waarheid is dat de ervaringswerkelijkheid van banaliteit doortrokken is.

Tot slot

Deze verkenning van de herinterpretatie die door beeldend kunstenaars aan Plato’s allegorie gegeven wordt, zou nog met talloze voorbeelden aangevuld kunnen worden. [6] Dit roept de vraag op of de huidige aandacht voor Plato’s allegorie groter dan gebruikelijk is, en zo ja, waardoor deze revival zich zou laten verklaren. Hoe verleidelijk ook, de gedachte dat kunstenaars door eenzelfde verontrusting over demagogische ontwikkelingen bewogen worden als Plato destijds bij het schrijven van zijn allegorie, is vooralsnog niet meer dan een loze bewering.

Voetnoten

[1] Plato, De Staat. VII (z.p. 380 v.Chr.) 514A–520A.

[2] Dit tapijt uit 2009 hangt in het Bonnefantenmuseum te Maastricht. Via Google Arts & Culture kan op de details van het tapijt ingezoomd worden. https://artsandculture.google.com/asset/the-walthamstow-tapestry/fQF_eyAHekpkTA?hl=nl

[3] Paul Célan, ‘Tübingen, Jänner’ in:Ibidem, Gedichte (Frankfurt am Main 1975).

[4] Het werk van de deelnemende kunstenaars is te raadplegen via The Getty http://www.getty.edu/art/exhibitions/plato/inner.html. Raymond Pettibon stuurde een afbeelding in van een grot of kerker met een onbereikbaar hooggeplaatste daglichttoetreding c.q. uitgang.

[5] Deze interpretatie van het kunstwerk is ontleend aan de toelichting op de in eindnoot 4 genoemde website.

[6] Zie bijvoobeeld: Bryan LeBoeuf, Plato's Cave, Art Wall on Third Exhibition Series. ‘The Art Collection presents a site-specific painting exhibition titled Plato's Cave by artist Bryan LeBoeuf. The exhibition title is derived from Plato's Allegory of the Cave. At the heart of his famous work, Plato uses this allegory to compare "the effect of education and the lack of it on our nature." The exhibition features two major large paintings that together present open-ended narratives, allowing the viewer free rein of interpretation thereby functioning as the Allegory of the Cave does.’ https://www.nypl.org/events/exhibitions/bryan-leboeuf-platos-cave-art-wall-third-exhibition-series

Over de auteur

Na haar studie theologie (cum laude) en filosofie in Leiden werd Elisabeth den Hartog als docent werkzaam aan de Open Universiteit. Zij schreef een proefschrift over Heideggers hoofdwerk Sein und Zeit.

Elisabeth den Hartog, ‘Plato’s allegorie van de grot en de herinterpretatie daarvan in de moderne en hedendaagse beeldende kunst’, Locus – Tijdschrift voor Cultuurwetenschappen 22 (2019). https://edu.nl/xmbxf

© 2019 Open Universiteit | Lees de disclaimer en de privacyverklaring van de OU |Voor het colofon zie Over LOCUS |Voor contact met de redactie kunt u mailen naar locus@ou.nl