Redactioneel ‘Zintuiglijkheid’
Bregt Lameris
De afgelopen decennia is de cultuurwetenschappelijke interesse voor waarneming, ervaring, affecten, lichamelijkheid, kortom zintuiglijkheid sterk gegroeid. Na een langere periode waarin structuralisme en formalisme de boventoon voerden, ontstond in de jaren negentig een beweging die we nu als de ‘affective’ of ‘sensory turn’ kennen. Van een sterke focus op de analyse van structuren en betekenisgevingen van cultuurobjecten, verschoof de aandacht steeds meer naar de culturele dimensies van zintuiglijkheid en gevoel. Hierdoor verschoof de benadering van zintuiglijkheid als biologisch fenomeen naar één waarbinnen gevoel en zintuiglijkheid als een breed cultureel construct wordt gezien. ‘Sensory studies’ biedt zo een culturele benadering van de zintuigen, en een zintuigelijke benadering van cultuur. [1]
Het thema zintuiglijkheid kan vanuit de verschillende theoretische en objectgerichte perspectieven worden benaderd. Binnen het vakgebied van kunstgeschiedenis hangt onderzoek naar restauratie en materialiteit bijvoorbeeld nauw samen met zintuiglijkheid. De filosofie biedt inzichten via onder andere de fenomenologie; film- en mediastudies houdt zich bezig met zintuiglijkheid synaesthesie, en multimodale perceptie in relatie tot het bewegend beeld; binnen de cultuurgeschiedenis ontstond ‘the history of emotions’ waarbinnen onder andere zintuiglijkheid historisch wordt benaderd; voor muziekwetenschappers zijn zintuigen en waarneming belangrijke thema’s, en letterkundigen doen steeds meer onderzoek naar lezers, emoties en Theory of Mind.
Waar zintuiglijkheid voorheen vooral een onderzoeksthema was binnen de meer exacte wetenschappen, waarbij stimuli, prikkels en fysiologische aspecten de hoofdrol speelden, werken exacte en geesteswetenschappen momenteel steeds meer en beter samen, bijvoorbeeld in het historisch onderzoek naar zintuiglijkheid. Dit vinden we bijvoorbeeld in onderzoek naar kleurervaring, waarbij chemische kennis over de samenstelling en het gebruik van pigmenten, maar ook colorimetrisch onderzoek een belangrijke rol spelen. Een goed voorbeeld van zo’n interdisciplinair project het ERC advanced grant project FilmColors dat onlangs is afgerond aan de Universiteit van Zürich. [2] Een ander voorbeeld is de internationale onderzoeksgroep Odeuropa dat historisch onderzoek te doen naar geur. Ook binnen dit project wordt samengewerkt door geestes- en exacte wetenschappen. [3]
In dit themanummer benaderen we het onderwerp zintuiglijkheid voornamelijk vanuit cultuurwetenschappelijk perspectief. Met bijdragen vanuit de literatuurwetenschap, de kunstgeschiedenis, museumwetenschap, wordt een groot deel van de cultuurwetenschappelijk onderzoek naar zintuiglijk in Nederland en Vlaanderen gepresenteerd. Daarnaast omvat het dossier ook bijdragen vanuit de kunstwereld, en de sociale wetenschappen, waarin experimentele methoden worden uiteengezet die leiden tot een manier van werken waarbij tastzin, smaak, geur en andere zintuiglijke ervaring een hoofdrol krijgen in plaats van de traditionele bijrol. Dit heeft geleid tot een verzameling zeer gevarieerde bijdragen, waaruit de diversiteit van het onderwerp binnen de geestes- en sociale wetenschappen duidelijk naar voren komt.
Caro Verbeek gaat in op haar promotieonderzoek naar geur dat ze deed binnen het kader het EU Horizon2020 project ODEUROPA: Negotiating Olfactory and Sensory Experiences in Cultural Heritage Practice and Research geleid door Inger Leemans van het KNAW Humanities Cluster. Haar artikel beschrijft een complexe geschiedenis van aandacht voor zintuiglijkheid in de kunst, de academische, en de museale wereld. Uit haar bijdrage blijkt dat in de loop van de moderne tijd meermaals een vergrootte interesse voor zintuiglijkheid kan worden waargenomen. Zo was begin twintigste eeuw de moderne kunst sterk gericht op zintuiglijkheid. Dit gold ook voor denkers zoals filosoof en schrijver Walter Benjamin en psycholoog Hugo Münsterberg die vanuit zijn vakgebied veelvuldig nadacht over theater en film. Daarnaast laat Caro Verbeek zien dat de sensory turn aanvankelijk alleen de ‘hogere’ zintuigen (zicht en gehoor) betrof. Tastzin, smaak, en geur konden pas rond de eeuwwisseling rekenen op groeiende aandacht binnen het cultuurwetenschappelijk onderzoek. Caro Verbeek eindigt haar informatierijke artikel met een verhandeling over de museale presentatie van geur, en de moeilijkheden die dit met zich meebrengt.
Het artikel van Florian Deroo handelt over de zintuiglijke componenten in het reisproza van A. den Doolaard. Het artikel is tot stand gekomen binnen zijn bredere onderzoek naar Europese reisliteratuur in het interbellum, en de manier waarop zij zintuiglijke beleving van het landschap oproepen en beschrijven. In een boeiend en overtuigend betoog zet Deroo de resultaten uiteen van zijn multisensoriële analyse van den Doolaards reisteksten. Hij verkent hierbij welke rol de verschillende zintuigen spelen, en wat het effect daarvan is. In zijn analyse wordt niet alleen duidelijk op welke manier den Doolaards reisproza paste binnen het ‘primitivisme’ in zijn verheerlijking van de Balkan, maar herbeleven we tevens den Doolaards zintuiglijke ervaringen zoals beschreven in zijn boeken, niet in de laatste plaats dankzij Deroo’s plastische schrijfstijl. Al met al is Deroo’s artikel een mooi voorbeeld van onderzoek na de ‘sensory turn’ in de literatuurwetenschappen, waarbij tevens duidelijk wordt dat ook in de literatuur sprake was van een verhoogde interesse in zintuiglijkheid in het begin van de twintigste eeuw.
Jackie Burema beschrijft de huidige trend in musea om zintuiglijke ervaringen te creëren waarbij naast het zicht ook reuk en tast geprikkeld worden. Ze bespreekt hierbij het spanningsveld tussen de wens om het publiek de museale objecten op andere manieren te laten ervaren, en de noodzaak om de objecten te beschermen tegen beschadigingen en verval. Ze doet dit aan de hand van Paleis Het Loo en Museum Het Valkhof, twee musea die inzetten op zintuiglijke ervaringen in het museum. Omdat Burema zelf bij beide musea werkzaam is, kan zij voor voorbeelden putten uit haar eigen dagelijkse praktijk. Ze zet hierbij overtuigend en op genuanceerde wijze uiteen dat er geen allesomvattende formule is waarmee zintuiglijkheid kan worden ingebouwd in de museale presentatie. In plaats daarvan moet per object, per tentoonstelling en per tentoonstellingsruimte gekeken worden wat de mogelijkheden en de risico's zijn wanneer tast, geur, smaak, en gehoor sterker worden aangesproken in de museale context.
Een originele bijdrage van Meike Heessels cum suis behandelt nieuwe, zintuiglijke manieren die samenwerking met mensen met een verstandelijke beperking in academisch onderzoek mogelijk maken. Hierbij krijgen tast, smaak, gehoor een veel grotere rol dan in de traditionele academische samenwerkingsvormen. Ze beschrijven hoe in het door hen opgerichte ‘zintuigenlabo’ een nieuwe ruimte wordt gecreëerd, waar je als groep steeds opnieuw de regels en werkwijzen bepaalt, al naar gelang de vragen die gesteld worden. Hierbij is het de bedoeling om de bestaande hiërarchieën tussen studenten, docenten, onderzoekers, zorgprofessionals en ervaringsdeskundigen te doorbreken. Door vervolgens smaak en tast in te zetten, wordt een gezamenlijke zoektocht naar nieuwe omgangsvormen en nieuwe kennisvormen mogelijk gemaakt via alternatieve ingangen. Het proces bleek traag, chaotisch, maar ook plezierig omdat inderdaad de mogelijkheid ontstond om samen een nieuwe weg te zoeken, waarbij werd erkend dat niemand weet ‘hoe het moet,’ en dat dit alleen gezamenlijk kan worden uitgezocht.
In het afsluitende stuk bevraagt Frederiek Simons haar eigen werk met textiel als kunstenaar. Ze legt uit dat de tastzin, die bij het maken en gebruiken van textiel een grote rol speelt, historisch gezien een ondergewaardeerde positie had. Onze westerse cultuur kent een dominantie van het zicht, ook wel ocularcentrisme genoemd. Toch is er steeds meer textiel te zien in de musea. In haar artikel zoekt ze naar een verklaring voor die aanwezigheid. Waar tast en zicht in de middeleeuwen nog gelijkwaardig waren, ontstond in de verlichting een scheiding tussen de als hoger beschouwde kunst (ocularcentrisch) en het lagere handwerk, de ambachten (tastzin). Werken met textiel heeft bovendien nog de reputatie typisch vrouwelijk te zijn, waardoor de waardering voor deze kunstvorm achterbleef. Momenteel is er een opleving in de aandacht voor textiel, zowel historisch als in de praktijk. Omdat textiel zo verbonden is met handwerk, brengt deze opleving met zich mee dat ook de aandacht voor de rol van de tastzin in de kunst een opleving kent.
Uit de dossierartikelen blijkt duidelijk dat de ‘sensory turn’ sinds de jaren negentig van de één-en-twintigste eeuw tot een verschuiving in de onderzoekspraktijk en de manier van werken binnen cultuurwetenschappelijk onderzoek heeft geleid. Deze aandacht voor het zintuiglijke binnen het cultuurwetenschappelijk onderzoek leidt tot nieuwe interessante inzichten met betrekking tot onze onderzoeksobjecten. Ook zien we een verschuiving in het nadenken over hoe we onderzoek doen en presenteren. We zien bijvoorbeeld dat de traditionele museale presentatie van objecten achter glas of een touwtje niet meer voldoet. In plaats daarvan zetten musea in op het creëren van zintuiglijke ervaringen door objecten aan te laten raken, of door geuren in de museale opstelling op te nemen. Dit vraagt creativiteit van curatoren en andere museummedewerkers.
Daarnaast wordt ook de methode van academisch onderzoek doen steeds meer als zintuiglijk project gezien. Bijvoorbeeld in het geval waar academici samenwerken met niet-academisch geschoolde partijen. Hierbij blijken traditionele vormen van communicatie vaak niet te voldoen. In plaats daarvan lijkt het productief zijn om de lichamelijkheid en de zintuigen in te zetten om zo tot andere, vruchtbaardere manieren van samenwerking te komen.
Afsluitend kan gezegd worden dat de sensory turn op meerdere niveau’s doordringt en tot verschuivingen leidt. Het dossier toont tot welke nieuwe inzichten dit reeds geleid heeft. Wat de toekomst op dit gebied nog te bieden heeft weten we niet, tenzij we natuurlijk over een zesde zintuig beschikken. Daarover dan wellicht in een ander dossier meer.
Noot
[1] Zie https://www.sensorystudies.org/sensational-investigations/the-expanding-field-of-sensory-studies/ [2] Onder leiding van Prof. Dr. Barbara Flueckiger: https://cordis.europa.eu/project/id/670446 [3] Onder leiding van Prof. Dr. Inger Leemans: https://odeuropa.eu/
Bregt Lameris, ‘Redactioneel “Zintuiglijkheid”’, Locus – Tijdschrift voor Cultuurwetenschappen 27 (2023). https://edu.nl/7ndey
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-NoDerivatives 4.0 International License.
© 2024 Open Universiteit | Lees de disclaimer en de privacyverklaring van de OU |Voor het colofon zie Over LOCUS |
Voor contact met de redactie kunt u mailen naar locus@ou.nl