Bergen en intensiteit: multisensoriële waarneming in A. den Doolaards reisproza
Florian Deroo
Publicatiedatum: 26 mei 2024
De Britse schrijver Jonathan Raban merkte ooit op dat de reisliteratuur een ‘notoir rommelig open huis is, waarin verschillende genres regelmatig in hetzelfde bed belanden’. [1] Ondanks deze variëteit heeft het onderzoek naar reisverhalen zich vrij eenzijdig gericht op de visuele manieren waarop reizigers vreemde plaatsen waarnemen en representeren. Vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw onderzocht het opkomende veld van travel writing studies vooral hoe Europese reisverhalen vreemde landschappen en lichamen visueel overschouwden, symbolisch beheersten en tot een consumeerbaar spektakel omvormden. [2] Verwijzend naar de representatiestrategieën van koloniale reizigers, publiceerde Marie Louise Pratt in 1992 bijvoorbeeld Imperial Eyes, een werk dat een grote invloed had op de kritische analyse van reisverhalen. [3] Onderzoekers hebben de aandacht gevestigd op de opkomst van visuele observatie als een toetsinstrument voor de moderne wetenschap en het daarmee samenhangende belang van het ooggetuigenverslag in vroegmoderne ontdekkingsreizen. [4] Vanaf de zeventiende eeuw werd sightseeing (het bekijken van bezienswaardigheden) voor de gecultiveerde reiziger de uitverkozen manier om de omgeving waar te nemen, terwijl John Urry het concept van the tourist gaze (de toeristische blik) bedacht om de fundamenteel visuele aard van het moderne massatoerisme te duiden. [5] De reflex om herkenbare trekpleisters visueel te kaderen, te fotograferen en sociaal te delen, is daar vandaag het duidelijkste voorbeeld van.
Volgens Margaret Topping hebben schriftelijke verslagen van deze reizen de neiging om het gezichtsvermogen te isoleren ‘van de andere zintuigen, zowel de vertezintuigen (het gehoor) als de nabijheidzintuigen (tast, smaak, geur)’. [6] Maar ook de visuele vooringenomenheid van onderzoekers zelf speelt een rol: terwijl de meeste analyses van reisliteratuur zich op visuele beelden hebben toegespitst, kunnen ook klanken, geuren, smaken en andere niet-visuele waarnemingen van belang zijn in deze teksten. [7] Aangezien veel percepties in de buitenlandse omgeving nieuw of ongewoon zijn voor de reiziger, ligt de drempel vaak lager om deze waar te nemen en te communiceren. Niet alle reisschrijvers omarmden bovendien panoramische overzichten en afstandelijk sightseeing: er bestonden verschillende reispraktijken die ook andere vormen van waarnemen stimuleerden. De verscheidenheid van zintuiglijke ervaringen binnen het genre van de reisliteratuur moet echter nog in kaart worden gebracht. Het onderzoek daarnaar kan voortbouwen op wat David Howes een sensory turn (zintuiglijke wending) noemt in de menswetenschappen, een tendens die aansluit op de hernieuwde aandacht voor de belichaamde dimensie van kennis en ervaring. [8] Terwijl de zintuigen in de literatuurwetenschap nu nog vooral apart bestudeerd worden, roept Howes in The Sensory Studies Manifesto bovendien op tot een relationele benadering die de veranderlijke interacties tussen de zintuigen onderzoekt. [9]
Portret van A. den Doolaard in het geïllustreerde tijdschrift Op de hoogte (april 1935).
De zwerfsport
In wat volgt pas ik een multisensoriële analyse toe op enkele reisteksten van de Nederlandse schrijver A. den Doolaard (1901-1994) om te verkennen hoe de verschillende zintuigen een rol spelen in zijn reispraktijk en -proza. Waar Den Doolaard vandaag weinig belangstelling geniet, kende hij vanaf de jaren dertig succes met zowel reportages als avontuurlijke romans. Hij begon zijn carrière met vitalistische dichtbundels als De verliefde betonwerker (1926) en De wilde vaart (1928), maar richtte zich al snel op het buitenland. In 1928 nam Den Doolaard ontslag als boekhouder bij de Bataafse Petroleum Maatschappij en trok hij als zelfverklaard zwerver naar de randgebieden van Europa. In zijn reportages voor Nederlandse dagbladen stelde hij deze plekken voor als ‘anachronistische ruimten’ [10] : enclaves waar nog ‘onbedorven menschen’ leefden, onaangetast door de esthetische en sociale corruptie die zich vanuit het geïndustrialiseerde deel van Europa verspreidde. [11] Uit het werk van filosofen als Friedrich Nietzsche en Henri Bergson had Den Doolaard een vitalistische ‘eerbied voor het leven’ [12] overgehouden die zich evengoed vertaalde in een intense afkeer van wat hij de ‘Westersche beschaving, of liever techniek’ noemde. [13]
Den Doolaards moderniteitskritiek moet worden gesitueerd in de opleving van het primitivisme aan het begin van de twintigste eeuw. Na de gemechaniseerde verwoesting van de Eerste Wereldoorlog zochten gedesillusioneerde Europese kunstenaars hun heil in zogenaamde ‘primitieve volkeren’ die niet alleen vrijer en instinctiever zouden leven, maar de wereld ook animistisch zouden beleven. [14] In de vroege jaren dertig raakte Den Doolaard vooral in de ban van de Balkan. Steunend op een reeks balkanistische motieven idealiseerde hij de zogenaamd explosieve passies van de bevolkingsgroepen in deze regio, maar vooral zijn ongerepte ‘wildernis’. [15] Den Doolaards vele reizen naar Joegoslavië, Albanië, Montenegro, Bulgarije en Roemenië lagen aan de basis van een aantal romans, waaronder Oriënt-Express (1934) en De bruiloft der zeven zigeuners (1939), maar werden ook verwerkt in twee reisboeken: De wilden van Europa (1932) en Van vrijheid en dood (1935). Deze bundels bestonden voornamelijk uit journalistieke reportages die al eerder en grotendeels in dezelfde vorm gepubliceerd waren in kranten als Het Algemeen Handelsblad en Het Vaderland.
In de voorwoorden van deze reisboeken propageert Den Doolaard een antitoeristische reisstijl die hij ‘zwerven’ noemt. De zwerver, zo legt hij uit, zweert luxueuze vervoersmiddelen en hotels af om op een rudimentaire en zelfstandige manier rond te trekken, met weinig geld en het liefst te voet. Den Doolaard verheerlijkt ‘de zwerfsport’ [16] tegenover de passiviteit en steriliteit van het moderne reizen, een vorm van mobiliteit die nieuwe zintuiglijke indrukken tegenhoudt: ‘de reiziger heeft enkel te maken met hotelportiers, kellners en suppoosten, die voor hem geen menschen zijn maar bewegende stukken arm en been en nek en hand […] onderdeelen van de groote perfekt loopende verkeersmachine die hem op gesmeerde wieltjes voortrolt’. [17] Net als D. H. Lawrence, George Orwell en Ella Maillart is Den Doolaard in zijn reisverslagen vooral sceptisch over hoe moderne transportmiddelen prikkels uit de natuurlijke omgeving op afstand houden. [18] In het laatste hoofdstuk van zijn boek Van vrijheid en dood beschrijft hij de ‘vloek van het reizen in treinen’: ‘alles vliegt voorbij en de bodem blijft een vaag en ver iets, het geschilderd decor van een reis- en draa[i]toneel’. [19] Als de treinreis het lichaam hier van het landschap afsnijdt en er slechts een afstandelijk en pittoresk beeld van biedt, dan maakt zwerven een zintuiglijke onmiddellijkheid mogelijk door alle zintuigen aan de natuurlijke omgeving bloot te stellen.
Wanneer een pluk hooi de coupé binnenwaait, wordt het duidelijk dat Den Doolaard een manier van waarnemen nastreeft die niet één, maar alle zintuigen mobiliseert. Hij plukt het hooi uit de lucht en noteert: ‘Ik woel er mijn neus in weg, veeg er mijn oogen mee uit, en neem dan een gouden stengeltje tusschen mijn tanden; zooeven was ik nog verlaten, nu is de aarde tot mij gekomen. Wanneer ik mijn ogen sluit en op het grasje kauw, voel ik me geen expresse postpakket meer, maar een man in een zonnig landschap, vlakbij de aarde die hij liefheeft’. [20] Pas als hij zijn ogen sluit en niet langer een afstandelijk gezichtspunt inneemt, ontstaat er volgens Den Doolaard een minder artificiële ervaringswijze. Het multisensoriële contact met een klein stukje natuur zorgt ervoor dat de reiziger het gevoel krijgt dat hij opgenomen wordt in de organische eenheid van het landschap, dat zijn lichaam opnieuw in een oorspronkelijk, natuurlijk verband treedt. De nabije sensaties van tast, geur en smaak zorgen hier dus niet alleen voor een herstelde nabijheid tussen de reiziger en een stengel hooi, maar tussen de mens en het geheel waarvoor dit stuk materie symbool staat: de aarde, die zowel het waargenomen object als het lichaam van de waarnemer heeft voortgebracht.
Portret van Albanese mannen in Van vrijheid en dood (1935).
Bergbeklimmingen
Als Den Doolaard de aarde liefhad, dan hield hij in het bijzonder van bergen, die hij ooit ‘het landschap van zijn ziel’ noemde. [21] Op het vlak van natuurbeleving vormen bergbeklimmingen dan ook de zintuiglijke en affectieve hoogtepunten van zijn reisverhalen uit de jaren dertig. Een eerste kenmerk van Den Doolaards vele bergbeschrijvingen is dat ze vaak een spanning opvoeren tussen de eerste, visuele aanblik van een berg vanop een afstand, en het verlangen om van dichtbij met dit landschap in contact te komen. In een Montenegrijns dorp aan de voet van de Durmitor schetst Den Doolaard bijvoorbeeld hoe het zicht op de berg aanvankelijk door wolken en regen wordt geblokkeerd. Na dagen wachten verschijnt ‘de scherpe spits van den Durmitor blinkend boven de wolken’, precies op het moment dat een epische zanger het hoogtepunt van zijn heldenlied bereikt en vertelt hoe een Servische prins de sultan met een dolk doorsteekt. [22] In dit ongeloofwaardige geval van harmonieuze zintuiglijke correspondenties valt de scenische waarneming van een bergtop samen met een auditieve climax en de verbeelde weergave van een dolk. Later wordt de aanblik van de Korab in Macedonië sentimenteel beschreven als een ‘wild en teeder vergezicht, een visioen, werkelijk en onwerkelijk, als de penseelstreek van een schilder’. [23] Maar Den Doolaard stelt dat dit pittoreske zicht eigenlijk een misleidende illusie is, ‘[w]ant wat in de bergen van verweg een schoone droom schijnt, is van dichtbij een geduchte werkelijkheid’. [24]
In de traditie van de bergsportliteratuur beweert Den Doolaard dat authentieke kennis van gebergten niet verkregen wordt door hun pieken visueel waar te nemen, maar door ze te beklimmen – een fysiek intense en tactiele ervaring. [25] Net als in de treincoupé moet visuele afstand wijken voor onmiddellijke nabijheid. Tegelijk blijft Den Doolaard een kind van zijn visueel georiënteerde tijd: zowel in artikel- als in boekvorm worden de beschrijvingen van zijn bergtochten begeleid door landschapsfoto’s die hij zelf met een Leica-toestel maakte. Voor Den Doolaard volstaat het echter nooit om een berg enkel te zien: hij wil hem altijd bestijgen, zijn hele lichaam aan het landschap onderwerpen. Wanneer hij deze beklimmingen op papier zet, wordt het gezichtsvermogen in de tekst meestal ook verdrongen door niet-visuele gewaarwordingen, zoals de aanraking van rotsen en sneeuw, snelle temperatuurwisselingen of de positie van het eigen lichaam.
Aan het begin van zijn beklimming van de Durmitor registreert Den Doolaard nog een opeenvolging van steeds kalere visuele taferelen, waarbij hij bijzonder gevoelig is voor de effecten van licht: eerst zijn er ‘golvende weiden met de blinkende houten huisjes’, dan ‘het somber sparrenwoud met diepblauwe meertjes’, en tot slot de zon die schemert ‘op de witte kalksteen in het beukenwoud, dat langzaam dunner wordt’. [26] Maar vanaf een bepaalde hoogte overheersen percepties die enkel van dichtbij te ervaren zijn. Den Doolaards relatie tot het landschap wordt intiemer, minder bemiddeld door het gezicht en gehoor, zintuigen die historisch geassocieerd worden met rationele kennis. Hoe ruiger de natuur, hoe meer het lichaam moet klimmen, hoe meer het wordt blootgesteld aan gevaarlijke omstandigheden en hoe tactieler de sensaties worden, alsof het gebogen lichaam van de klimmer een dierlijke houding aanneemt. De handen van Den Doolaard voelen een reeks obstakels – een ‘zeer gladden wand’, ‘martelend fijn gruis’ – voordat de sneeuw het zicht belemmert. [27] Op de bergkam wordt Den Doolaard in een sprekende passage ‘ontvangen door een huilenden wind, die mij joelend en schreeuwend in de borst stompte, terwijl ik mij waggelend vastklampte aan een ook al waggelend stuk rots’. [28] Hier spelen de bewegingszin en het evenwichtsgevoel de belangrijkste rol in de vertelling, zodat geleidelijk zelfs alle externe indrukken op de achtergrond komen te staan. Den Doolaard beschrijft hoe hij aan een richel duizend meter boven een meer hangt: ‘[t]erwijl ik aan mijn vingers hangend langs den rand van een paar gladde platen schoof, bengelden mijn beenen boven het water; één misgreep en het werd mijn laatste bad…’. [29]
Landschapsfoto van de Durmitor in Van vrijheid en dood (1935).
In de vaak extreme reisverslagen van Den Doolaard zijn weinig sporen van verschrikking te bespeuren, zoals we die bijvoorbeeld wel vinden in meer romantische reisverslagen waarin de ervaring van het sublieme naar voren komt. Die ervaring behelst een ambivalente mengeling van verrukking en afschuw. Den Doolaard ruilt deze ambivalentie in voor ongecompliceerde affirmatie: de moeilijke beklimming van de Durmitor wordt enkel een ‘kunstzinnig genot’ genoemd. Hoewel pijnlijke inspanningen noodzakelijk zijn voor dit genot, gaat het hier om een puur lichamelijke pijn die geen innerlijke angst inboezemt maar de zintuiglijke waarneming intensiveert. Ook na de afdaling krijgt het genot dat Den Doolaard in de bergen ervaart een gastronomisch verlengstuk. Onder het ‘hartverscheurend geblaat’ van een kudde schapen komt hij een vallei binnen waar hij als een dier gesmolten sneeuw uit een trog drinkt. [30] Een oud echtpaar nodigt Den Doolaard uit in hun hut, waar hij op een primitief feestmaal wordt getrakteerd: op tafel verschijnt er ‘een kom melk van ten minste drie liter, een homp brood, een ui en een pond witte kaas’. [31] Na de bijna-doodervaring in de bergen volgt de inname van wat de aarde schenkt om het leven te onderhouden: een letterlijke bekrachtiging van de symbolische revitalisatie van de zwerver. Hetzelfde motief uit de bergliteratuur verschijnt in een brief die Den Doolaard in maart 1930 naar zijn zus stuurt. Daarin inventariseert hij ‘een diner van fantastische afmetingen’ dat hij klaarmaakte na zijn eerste beklimming van de Mont Blanc: ‘tomatensoep met kaas, olijven en wijn; kalfslapjes met oude port gestoofd; kip met madeira, doperwtjes met botersaus; diverse kazen; sinaasappelsalade met punch; ananas met kirsch; café glacé (heel eenvoudig een grote pot koffie, vijf minuten buiten de deur, en ’t zaakje is stijf.)’. [32] Deze heldhaftige gastronomie is niet uitzonderlijk: ook de Journals (1803-1806) van Meriwether Lewis en William Clark verbinden bijvoorbeeld mannelijke viriliteit met agressief, excessief en carnivoor eten. [33] Maar waar deze ontdekkingsreizigers hun smaak gevoelig onderscheidden van lokale eetgewoontes (om zich als ‘beschaafde’ Amerikanen te differentiëren van de inheemse bevolking), lijkt de primitivistische Den Doolaard minder selectief in wat hij wel of niet eet.
Tegenstellingen
Den Doolaard geeft een intense zintuiglijkheid niet alleen weer aan de hand van tactiele, proprioceptieve en gustatieve prikkels, maar ook door zintuiglijke contrasten in de verf te zetten. De absolute stilte in de bergen verlaagt bijvoorbeeld de drempel van wat hoorbaar is en isoleert specifieke geluiden. Den Doolaard hoort op die manier het angstaanjagende gehuil van wolven, maar ook het geplof van plakken sneeuw, een ‘sidderende regen van witte vonken’ uit een struik of zijn eigen ‘kloppend hart’. [34] Ook de tegenstelling tussen warmte en kou loopt als een rode draad door zijn verslag van een skitocht door het Macedonische Bistra-gebergte. Tijdens zijn tocht krijgt Den Doolaard het steeds warmer, waardoor hij uiteindelijk zijn hemd uittrekt en voelt hoe de kolf van zijn revolver koud tegen zijn huid drukt. [35] Op het vlak van kleur wordt het gezichtsveld gekenmerkt door een hard contrast tussen zwart en wit: het rotsachtige landoppervlak en de dorre vegetatie steken zwart af tegen de blakende witheid van de sneeuw, op grote hoogte versterkt door de brandende zon. Deze scherpe tegenstellingen tussen zintuiglijke eigenschappen, in plaats van graduele schakeringen, wekken de indruk dat de menselijke waarneming in de bergen niet afgevlakt maar noodzakelijk extreem is, alsof de scherpe toppen en diepe dalen van het landschap overeenkomen met pieken in sensatie.
Landschapsfoto van de Karpaten in De wilden van Europa (1932).
Naast de centrale rol van de tastzin, in de traditionele hiërarchie van de zintuigen gedegradeerd tot het laagste en meest dierlijke, versterkt het spel met sensoriële extremen Den Doolaards karakterisering van berggebieden als primitieve enclaves die het menselijke lichaam dreigen te overmeesteren. [36] Het primordiale onderscheid tussen leven en dood wordt er dan ook op verschillende manieren waarneembaar. In ‘Schrijver en landschap’, een essay uit 1955, stelt Den Doolaard dat ‘de ware bergtocht’ een symbolische ‘pelgrimstocht is’: de grootse bergen zijn ‘een der laatste streken op aarde, waar de mens alleen kan zijn, waar hij zich groot voelt, en tegelijk nietig’. [37] Wanneer hij schrijft dat ‘dood en leven’ in de bergen ‘tastbaar’ zijn, bedoelt hij dat echter ook in heel letterlijke zin. [38] De doodse onvruchtbaarheid van berglandschappen is een obsessie in Van vrijheid en dood: telkens weer grijpt Den Doolaard terug naar de voorstelling van een ‘steenwoestijn’, [39] ‘een maanlandschap van witte puinsteen’, [40] een ‘witte woestenij’ [41] of ‘de doode witte aarde en den killen hemel’. [42] De berg is hier een doods landschap door een tekort aan waarneembare flora en fauna, tekens van organisch leven. Maar het gevaarlijke terrein bedreigt ook Den Doolaards eigen leven: het is een dodelijk landschap. In Den Doolaards reisliteratuur staat de dood echter altijd in een dialectische verhouding tot het leven: hoe meer een zwerver door roekeloze acties de dood tart, hoe meer hij, paradoxaal genoeg, een verrukkelijk gevoel van levendigheid ervaart, een beleving die hij op een bepaald moment omschrijft als ‘het wild genot van volop te leven’. [43] Dit gevoel is voor Den Doolaard het ideale affect, want de zwerver, zo schrijft hij in de inleiding Van vrijheid en dood, zoekt ‘allereerst het Leven’. [44]
Titelblad van De wilden van Europa (1932).
Leven en dood
Maar wat betekent het precies om zich ‘levend’ te voelen? Een analyse van niet-visuele waarnemingen blijkt noodzakelijk te zijn om een ideaal te begrijpen dat centraal staat in Den Doolaards reisproza. Het laat zien dat hij zich als reiziger het meest levend voelt wanneer hij een hoge gevoelsintensiteit ervaart, wanneer de verschillende zintuigen van zijn lichaam ongewoon ontvankelijk zijn voor de zintuiglijke eigenschappen van een buitenwereld die als ‘natuurlijk’ en ongerept wordt ervaren. Deze intensiteit wordt in de tekst op verschillende manieren opgewekt: door alle zintuigen in te zetten (bij de verkenning van een pluk hooi), door de voorrang van het gezichtsvermogen in te wisselen voor proprioceptie of de tastzin (bij de beklimming van de Durmitor), door een sensoriële overdaad te beschrijven (tijdens een gastronomisch festijn) of door sterke zintuiglijke contrasten op te voeren (aangescherpt door effecten als extreme stilte, koelte of sneeuw).
Met uitzondering van de scène in de treincoupé, spelen momenten van zintuiglijke intensiteit zich in Den Doolaards reisverhalen voornamelijk af in afgelegen natuurlandschappen of tijdens lokale festiviteiten, dansrituelen en muziekuitvoeringen. In deze passages probeert Den Doolaard een toestand weer te geven waarin de omgeving rechtstreeks door alle zintuigen wordt geabsorbeerd, ongefilterd door de technologieën of culturele bagage van de moderniteit. In de natuurlijke omgeving formuleert hij een duidelijk sensorisch ideaal: het lichaam kan, via levendige sensaties, met de aardse materie samensmelten en zo organisch verenigd worden met het landschap. Hoewel Den Doolaard daarbij beïnvloed werd door de filosofie van Bergson, zou Maurice Merleau-Ponty na de Tweede Wereldoorlog een gelijkaardige verwantschap tussen het belichaamde subject en de materiële buitenwereld articuleren: zijn fenomenologie beschrijft het pre-reflectieve, waarnemende lichaam als deels verstrengeld met het waargenomen object, als ‘een ding onder de dingen’, ‘opgenomen in het weefsel van de wereld’. [45] Zelfs nog op tachtigjarige leeftijd zou Den Doolaard een ‘immersief’ sensorisch ideaal formuleren dat intensiteit, onmiddellijkheid en de nabije zintuigen vooropstelde. Verwijzend naar de filosofie van Bergson vertelde hij in een interview uit 1981 dat je enkel een werd met ‘het leven’ door je erin onder te dompelen, ‘zoals je in de branding de zee over je heen laat slaan om de kracht en de smaak van zo’n brekende golf op je huid en je tong te proeven’. [46]
Deze multisensoriële lezing van Den Doolaards reisproza over de Balkan toont hoe zijn taal en landschapsideaal gekenmerkt wordt door intense sequenties en tegenstellingen van niet enkel geluiden, beelden en smaken, maar ook aanrakingen, temperatuur, evenwicht en beweging. Net als andere schrijvers in het interbellum lijkt Den Doolaard zich daarmee af te zetten tegen een afstandelijke, pittoreske esthetiek die volgens James Buzard veel invloed uitoefende op Europese reizigers tijdens de lange negentiende eeuw. [47] Tegelijk vinden we in Den Doolaards reisverslagen duidelijke continuïteiten met conventies uit de bergliteratuur, heroïsche identiteiten uit de exploratiecultuur en een nadruk op materiële lichamelijkheid die ook al in de negentiende-eeuwse literatuur naar voren komt. [48] Verder zintuiglijk onderzoek naar het genre van reisliteratuur kan uitwijzen hoe het werk van Den Doolaard zich verhoudt tot niet enkel de ‘manier van kijken’, maar de manier van belichaamd waarnemen in reisverslagen geproduceerd in andere periodes en door andere sensibiliteiten.
Notes
[1] Jonathan Raban, ‘Travel With the English; Abroad’, The New York Times, 31 augustus 1980. https://www.nytimes.com/1980/08/31/archives/travel-with-the-english-abroad.html [2] Zie bijvoorbeeld Mary B. Campbell, The Witness and the Other World: Exotic European Travel Writing, 400-1600 (Ithaca 1988) en Tim Youngs, Travellers in Africa: British Travelogues, 1850-1900 (Manchester 1994). [3] Mary Louise Pratt, Imperial Eyes: Travel Writing and Transculturation (Londen en New York 2008). [4] Voor een recent voorbeeld van dit argument, zie Michael Cronin, Eco-Travel: Journeying in the Age of the Anthropocene (Cambridge 2022) 12. [5] Judith Adler, ‘Origins of Sightseeing’, Annals of Tourism Research 16 (1989) afl. 1, 11; James Buzard, The Beaten Track: European Tourism, Literature, and the Ways to ‘Culture’, 1800–1918 (Oxford 1993) 10. [6] Margaret Topping, ‘Seeing’ in: Alasdair Pettinger en Tim Youngs ed., The Routledge Research Companion to Travel Writing (Londen en New York 2020) 79. Voor een narratologische analyse van visualiteit in reisverhalen, zie Christian Huck, ‘Coming to Our Senses: Narratology and the Visual’ in: Peter Hühn, Wolf Schmid en Jörg Schönert ed., Point of View, Perspective, and Focalization: Modeling Mediation in Narrative (Berlijn 2009) 201–18. [7] Deze bias wordt in de recente Routledge Research Companion to Travel Writing gecorrigeerd door aparte bijdragen over horen, ruiken, proeven en aanraken in reisliteratuur. Zie Alasdair Pettinger en Tim Youngs, red., The Routledge Research Companion to Travel Writing (Londen en New York 2020) 208–61 [8] David Howes, The Sensory Studies Manifesto (Toronto 2022) 3. [9] Howes, The Sensory Studies Manifesto, 11. Florian Deroo en Marie Schoups, ‘Sensory studies’, Cahier voor Literatuurwetenschap 14 (2023) 240-41. [10] Anne McClintock, Imperial Leather: Race, Gender and Sexuality in the Colonial Contest (New York 1995) 40. [11] A. den Doolaard, Van vrijheid en dood (Amsterdam 1935) 7. [12] A. den Doolaard, Het leven van een landloper (Amsterdam 1958) 430. [13] Den Doolaard, Van vrijheid en dood, 179. [14] Marianna Torgovnick, Gone Primitive: Savage Intellects, Modern Lives (Chicago en Londen 1990) 8; Michael Bell, Primitivism (Londen 1972) 11. [15] Voor een studie van het discours van balkanisme, zie Maria Todorova, Imagining the Balkans (Oxford 2009). [16] A. den Doolaard, De wilden van Europa (Amsterdam 1932) 8. [17] Den Doolaard, Van vrijheid en dood, 6. [18] Zie D. H. Lawrence, Late Essays and Articles, red. James T. Boulton (Cambridge 2004), 15-16; George Orwell, The Road to Wigan Pier (New York 1958) 232; Ella Maillart, The Cruel Way: Switzerland to Afghanistan in a Ford, 1939 (Chicago 2013) 20. [19] Den Doolaard, Van vrijheid en dood, 243. [20] Ibidem. [21] A. den Doolaard, ‘Schrijver en landschap’ in: Singel 262. Eenentwintig jeugdindrukken (Amsterdam 1955) 23. [22] Den Doolaard, Van vrijheid en dood, 149. [23] Ibidem, 183. [24] Ibidem. [25] Zie Simon Schama, Landscape and Memory (New York 1996) 505. [26] Den Doolaard, Van vrijheid en dood, 149–50. [27] Ibidem, 150. [28] Ibidem. [29] Ibidem. [30] Ibidem, 151. [31] Ibidem, 152. [32] Geciteerd in Hans Olink, Dronken van het leven. A. den Doolaard: zwerver, schrijver, journalist (Amsterdam en Antwerpen 2011) 61. [33] Heidi Oberholtzer Lee, ‘Tasting’ in: Alasdair Pettinger en Tim Youngs ed., The Routledge Research Companion to Travel Writing (Londen en New York 2020) 241-245. Zie ook de dieetvoorkeuren van Henry David Thoreau in Victor Carl Friesen, ‘A Tonic of Wildness: Sensuousness in Henry David Thoreau’ in: David Howes ed., Empire of the Senses: The Sensual Culture Reader (Oxford en New York 2005) 260-261. [34] Den Doolaard, Van vrijheid en dood, 181. [35] Ibidem. [36] Constance Classen, The Deepest Sense: A Cultural History of Touch (Urbana 2012) 93. [37] Den Doolaard, ‘Schrijver en landschap’, 25, 23. [38] Ibidem, 25. [39] Den Doolaard, Van vrijheid en dood, 147. [40] Ibidem, 171. [41] Ibidem, 182. [42] Ibidem. [43] Ibidem. [44] Ibidem, 7. [45] Maurice Merleau-Ponty, L’Œil et l’Esprit (Parijs: Gallimard, 1964), 19. Zie ook Maurice Merleau-Ponty, Phénoménologie de la perception (Parijs 1976) 235, 239. [46] Hans van de Waarsenburg, A. den Doolaard: gesprekken over zijn leven en werk (Amsterdam 1982) 32. [47] Buzard, The Beaten Track, 15. Voor een studie van zintuiglijkheid in het modernisme, zie Sara Danius, The Senses of Modernism: Technology, Perception, and Aesthetics (Ithaca 2002). [48] William A. Cohen, Embodied: Victorian Literature and the Senses (Minneapolis en Londen 2009) xi.
Over de auteur
Florian Deroo is als promovendus verbonden aan het Centre for Literary and Intermedial Crossings van de Vrije Universiteit Brussel en de Vakgroep Geschiedenis van de Universiteit Gent. Nadat hij aan de Universteit Gent een master in de geschiedenis behaalde, studeerde hij met een Fulbright-beurs aan The New School for Social Research in New York. Momenteel bereidt hij een proefschrift voor over de zintuiglijke beleving van verschillende landschapstypen in reisliteratuur, met een focus op Europese auteurs tijdens het interbellum.
Florian Deroo, ‘Bergen en intensiteit: multisensoriële waarneming in A. den Doolaards reisproza’, Locus-Tijdschrift voor Cultuurwetenschappen 27 (2024). https://edu.nl/e3vw7
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-NoDerivatives 4.0 International License.
© 2024 Open Universiteit | Lees de disclaimer en de privacyverklaring van de OU |Voor het colofon zie Over LOCUS | Voor contact met de redactie kunt u mailen naar locus@ou.n