Sorry is niet genoeg
Lisette Denberg
Publicatiedatum: 26 september 2022
In Dochter van de dekolonisatie vertelt Nadia Nsayi (Kinshasa, 1984) de geschiedenis van haar geboorteland, vanaf het moment dat koning Leopold II zich in 1885 Congo toeëigende tot nu. [1] Terugkerend motief is de uitbuiting van het land.
Congo was een goudmijn voor Belgische koloniale bedrijven, holdings en banken. Sommige spelers dragen een verpletterende verantwoordelijkheid in de plundering van grondstoffen en in de uitbuiting van de Congolese bevolking. Ze hebben zwarten als slaven en goedkope werkkrachten ingezet in een bruut kapitalistisch systeem.
De fragmenten over Congo/Zaïre wisselt Nsayi af met haar eigen geschiedenis, te beginnen met grootvader Arthur Clerebaut, die in 1921 vertrok naar Belgisch-Congo om er te werken als koloniaal ambtenaar. Clerebaut kreeg een kind met Louise, dochter van een Italiaanse man en een zwarte vrouw. In koloniale termen is de baby een bastaardkind, metis of mulat genoemd, want het product van een buitenechtelijke relatie tussen een witte man en een (half)zwarte vrouw. Terwijl de meeste witte vaders hun kind met gemengd bloed niet erkenden, deed Clerebaut dat wel met zijn zoon Marcel. Na Clerebauts terugkeer naar België blijft Marcel alleen achter bij zijn moeder. Wanneer die op jonge leeftijd sterft, komt hij terecht in de schoolkolonie van Boma, waar jongens worden klaargestoomd om de koloniale overheid te dienen. Ze kunnen slechts studeren tot het vierde middelbaar en worden dan als ‘évolué’ tewerkgesteld in het bestuursapparaat of het leger. Evolué is een denigrerende term die impliceert dat ‘onderontwikkelde’ zwarten kunnen evolueren naar een ‘beschaafde’ witte identiteit als ze in hoge mate assimileren.
Arthur Clerebaut, die in België getrouwd is, overlijdt op vijftigjarige leeftijd. Een plichtsbewuste notaris doet opzoekingen omdat er geruchten zijn over een zoon in Congo. Marcel krijgt een deel van de erfenis toegewezen en de broer van Arthur wordt voogd van de zeventienjarige jongen. Marcel begint te corresponderen met zijn familie in België. Tijdens de zaïrisation verbiedt Mobutu alle christelijke voornamen omdat ze ‘een kenmerk van cultureel geweld’ zijn. Marcel doet afstand van zijn Belgische nationaliteit en verandert zijn naam in Nsayi Kazudi. Het precieze aantal is niet te achterhalen, maar hij verwekt meer dan tien kinderen bij verschillende vrouwen. Zijn jongste is Nadia, haar moeder Moseka/Angélique is een Congolese vrouw. Na de dood van Kazudi/Marcel, verhuist Nadia met haar moeder naar België, ze is dan vijf. Het boek gaat verder met de beschrijving van haar Belgische parcours: scholen, studies en contacten binnen de Congolese diaspora. Verschillende Afrikareizen zetten haar ertoe aan zich als politicologe te specialiseren in Congo en Centraal-Afrika.
Met Dochter van de dekolonisatie snijdt Nadia Nsayi een actueel thema aan. De zestigste verjaardag van de Congolese onafhankelijkheid op 30 juni 2020 heeft in België het dekoloniseringsdebat aangezwengeld. Net in die periode bracht de dood van George Floyd wereldwijde protestacties op gang door de beweging Black Lives Matter. In België vuurde dat protest ook de haat aan tegen de vroegere kolonisator, meer bepaald tegen de wrede en nietsontziende geldzucht van Leopold II toen hij heerste over Congo-Vrijstaat. Op verschillende plaatsen werden zijn beelden besmeurd, vernield of definitief weggehaald. Een gebaar van goodwill drong zich op om tegemoet te komen aan de woede van de Congolese diaspora. Koning Filip schreef een brief aan de Congolese president Tshisekedi, waarin hij toegaf dat in de periode van Congo-Vrijstaat gruweldaden gepleegd werden en dat ook de daaropvolgende koloniale jaren leed veroorzaakten en vernederingen toebrachten. De koning drukte zijn diepste spijt uit voor de wonden uit het verleden. Het was de eerste keer dat een Belgische koning zich publiekelijk uitsprak over de wandaden in Congo.
Echte excuses, zoals Nsayi enkele maanden voordien in haar boek gevraagd had, waren het volgens sommigen niet, maar het gebaar is zonder meer historisch.
Nadia Nsayi, bron: https://www.nadiansayi.com/
Nadia Nsayi, die haar bachelordiploma sociale en politieke wetenschappen behaalde aan de KU Leuven en voor haar masterproef de hervorming van de veiligheidssector in Congo bestudeerde, zet zich actief in voor de dekolonisering. Ze geeft lezingen in scholen en universiteiten, neemt deel aan debatten en treedt op in duidingsprogramma’s op tv. In een interview met MO*-magazine antwoordt ze op de vraag of er een dekoloniseringsbeweging is in België dat de Afrikaanse diaspora nog te weinig georganiseerd is. [2]
Zowel als parlementair medewerker als in haar functies bij Pax Christi en bij Broederlijk Delen reist ze vaak naar Afrika. Haar focus ligt vooral bij Congo. Nsayi is ook curator van tentoonstellingen over Congo en ze leverde een bijdrage bij de herinrichting van het AfricaMuseum.
In het hoofdstuk ‘Sorry is niet genoeg’ klaagt Nsayi zowel het koningshuis als de kerk en het bedrijfsleven aan voor hun rol in Congo. Excuses zijn nodig, maar ze volstaan niet. Ze vraagt om meer transparantie over de banden tussen de rijkste Belgische families en de kolonisatie. Hoe hebben zij zich verrijkt op de kap van Congo en zijn inwoners?
De auteur rondt haar boek af met het aanreiken van handvaten voor de dekolonisering. Ze stelt dat politieke partijen hun verkiezingslijsten graag ‘kleuren’ met zwarte kandidaten, maar dat ze weinig begeleiding en vorming aanbieden om nieuw politiek talent te ontwikkelen. Op cultureel vlak pleit ze voor de ‘dekolonisatie’ van de publieke ruimte, ze vraagt informatieve bijschriften bij beelden die refereren aan de kolonie en suggereert de vervanging van koloniale straatnamen door namen van zwarte figuren uit de Belgisch-Congolese geschiedenis, zoals bijvoorbeeld Patrice Lumumba, als eerste premier van het onafhankelijke Congo op laffe wijze vermoord.
De Congolese leider Patrice Lumumba in Brussel (1960), bron: Wikimedia Commons
In het onderwijs en in de media wijst ze op het overwegend witte (mannelijke) perspectief dat mede de stereotiepe beeldvorming van zwarten en specifiek Congolezen heeft beïnvloed. Het vurigste pleidooi houdt ze voor ‘het actief inzetten op betere begeleiding van Afro-Belgen bij hun optimale activering op de arbeidsmarkt en het streng aanpakken van discriminatie en racisme’. De dekolonisatie moet voor Nsayi worden gekoppeld aan sociaal-economische emancipatie van Afro-Belgen die in precariteit leven. Als de achterstelling van zwart-Afrikaanse jongeren niet dringend aangepakt wordt, dreigen ze te radicaliseren. Ze legt ook verantwoordelijkheid bij de Afro-Belgen die dringend hun krachten moeten bundelen om druk te leggen op het beleid.
In Dochter van de dekolonisatie legt Nsayi zichzelf een loodzware taak op door de bewogen Congolese geschiedenis te willen vertellen, tegelijk met haar persoonlijk verhaal. Alsof dit nog niet genoeg is, voegt ze er ook een hoofdstuk ‘Wandelen in Antwerpen’ aan toe, waarin ze een wandeling maakt langs al de instituten, beelden en straten die refereren aan de kolonisatie en eindigt ze met een pleidooi voor dekolonisatie in verschillende geledingen van de maatschappij. Eigenlijk schrijft ze verschillende boeken tegelijk! De lezer krijgt hierdoor wel heel veel informatie te verwerken en de ‘familiegeschiedenis’ zoals ze op de achterflap aangekondigd wordt, lijdt eronder. Verstrengeld als het privé-verhaal is met het zeer gedetailleerde Congolese feitenrelaas, komt het minder goed uit de verf. Op de weinige plaatsen waar Nsayi een persoonlijke toets toevoegt – ‘Als kind met een gemengde huidskleur noemen Zaïrezen mij soms madesu mundele (witte boon)’ –, wordt het verhaal direct levendiger. Dat haar Congolese moeder haar deels afgestaan heeft aan een Vlaams gastgezin omdat ze daar betere kansen kreeg, moet een grote impact gehad hebben op de jonge Nadia, maar ze schrijft er weinig over. Dat is jammer, want persoonlijke verhalen van auteurs met wortels in de vroegere kolonie zijn schaars in België.
In Vlaanderen bleef de Congolese diaspora op literair vlak lang onder de radar. Een verklaring kan zijn dat de meeste uitgeweken Congolezen Frans spreken, nog steeds de officiële taal in Congo. Langzaamaan begint daar verandering in te komen en laten Congolese stemmen zich ook in het Nederlands horen. Sibo Rugwiza Kanobana redigeerde in 2021 het boek Zwarte bladzijden, waarin tien Afro-Belgen een essay schrijven over het werk dat witte Vlaamse auteurs over Congo publiceerden. [3] ‘Om een beter heden mogelijk te maken, moeten we terug naar het verleden. Het koloniale verleden,’ schrijft hij. Boeken over de Congolese geschiedenis hebben hun nut bij deze ‘terugkeeroefening’, maar ze worden nog te veel vanuit een wit perspectief geschreven. Nadia Nsayi laat met Dochter van de dekolonisatie de stem horen van iemand die rechtstreeks betrokken is bij die dekolonisatie. Historici, belangstellenden en medestanders zullen er hun gading in vinden. Om terug naar het koloniale verleden te gaan, zijn er denk ik ook meer persoonlijk getoonzette verhalen en getuigenissen nodig. Nsayi heeft de leemte eerder afstandelijk ingevuld. Ik respecteer haar terughoudendheid, maar vraag mij af of dit voldoende is om ook bij een jonger publiek bijvoorbeeld aandacht te wekken voor Congo en de Congolese diaspora.
Noten
[1] Nadia Nsayi, Dochter van de dekolonisatie (Berchem 2020). [2] Samira Bendadi, ‘Dekolonisatie is een kwestie van herverdeling – én respect’, MO*, 7 september 2018. [3] Sibo Rugwiza Kanobana, Zwarte bladzijden. Afro-Belgische reflecties op Vlaamse (post)koloniale literatuur (Amsterdam 2021).
Over de auteur
Lisette Denberg woont in Vlaanderen, ze is leerkracht op rust. Na haar pensioen vatte ze een studie Cultuurwetenschappen aan bij de Open Universiteit. In september begint ze aan haar bachelorscriptie.
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-NoDerivatives 4.0 International License.
© 2022 Open Universiteit | Lees de disclaimer en de privacyverklaring van de OU | Voor het colofon zie Over LOCUS |
Voor contact met de redactie kunt u mailen naar locus@ou.nl