De stem van de ervaring: egodocumenten in historisch onderzoek naar drugsgebruik
Eefje Körner
Publicatiedatum: 27 augustus 2025
Doorheen de geschiedenis hebben drugsgebruikers hun persoonlijke ervaringen met drugs en de betekenissen die het gebruik voor hen had in woord en beeld vastgelegd. Deze persoonlijke bronnen of ‘egodocumenten’ geven buitenstaanders toegang tot het perspectief van de gebruiker. Het gebruik ervan in historisch onderzoek brengt echter ook verschillende vragen met zich mee: Wat voor soort bronnen kunnen bijvoorbeeld worden beschouwd als egodocumenten? En welke specifieke uitdagingen brengt het gebruiken van dit soort bronnen als historische bron met zich mee?
Inleiding
In het maatschappelijke debat rondom drugsgebruik wordt de ervaringskennis van de gebruiker niet altijd als een waardevolle bijdrage erkend. Het hebben van persoonlijke ervaringen met drugsgebruik lijkt af te doen aan de legitimiteit van de opvattingen van gebruikers. [1] Ook de geschiedschrijving over drugsgebruik wordt doorgaans beschreven vanuit de perspectieven van beleidsmakers, handhavers en de zorgverleners. Het ontbreken van de ervaringen van de gebruiker zelf is een gemis, aangezien juist de persoonlijke verhalen van drugsgebruikers inzichten kunnen bieden die officiële archieven ons niet kunnen geven.
Vanuit de zogenaamde ‘history from below’-beweging wordt al langer gepleit voor het bestuderen en centraal stellen van persoonlijke en subjectieve ervaringen. In het artikel ‘The Patients View’ breekt medisch historicus Roy Porter bijvoorbeeld een lans voor het betrekken van het perspectief van de patiënt in de medische geschiedenis. [2] Zo stelt Porter dat een vollediger beeld van de medische geschiedenis kan worden gevormd door het perspectief van de patiënt naast het dominante perspectief van de arts of de medische wetenschap te plaatsen. [3] Hierdoor wordt de medische geschiedenis niet langer uitsluitend het verhaal van de arts en van wetenschappelijke doorbraken en ontwikkelingen, maar ook dat van de patiënt; een actor die een even essentiële rol speelt in de medische wereld. Op een vergelijkbare manier zou het integreren van het gebruikersperspectief in de geschiedenis van drugsgebruik kunnen bijdragen aan een beter begrip van de ontwikkeling van drugsgebruik.
Hoewel ervaringskennis van drugsgebruikers vaak nog onbenut blijft, wil dit niet zeggen dat gebruikers stil zijn geweest over hun ervaringen. In de vorm van zogenaamde ‘egodocumenten’ hebben zij op uiteenlopende manieren verslag gedaan van hun ervaringen en de persoonlijke betekenissen die deze voor hen hadden. Deze persoonlijke bronnen geven buitenstaanders toegang tot het perspectief van de gebruiker. Het gebruik ervan in historisch onderzoek brengt echter ook verschillende vragen met zich mee: Wat voor soort bronnen kunnen bijvoorbeeld worden beschouwd als egodocumenten? En welke specifieke uitdagingen brengt het gebruiken van dit soort bronnen als historische bron met zich mee? Deze vragen zullen in dit artikel besproken worden aan de hand van inzichten uit de cultuurgeschiedenis en de narratologie. Op basis hiervan zal de vraag worden beantwoord hoe persoonlijke getuigenissen uit egodocumenten kunnen worden ingezet om breder inzicht te krijgen in specifiek de geschiedenis van drugsgebruik.
Classificatie van egodocumenten
De Nederlandse historicus Jacques Presser introduceerde in het midden van de vorige eeuw de term ‘egodocumenten’. Hij definieerde deze documenten als volgt:
‘die historische bronnen, waarin de gebruiker zich gesteld ziet tegenover een “ik” of een enkele keer een “hij”, als schrijvend en beschrijvend subject in de tekst voortdurend aanwezig.’ [4]
Voorbeelden van dergelijke documenten zijn dagboeken en autobiografieën. Een latere door Presser geopperde definitie van het begrip luidde: ‘die documenten, waarin een ego zich opzettelijk of onopzettelijk onthult -of verbergt’. [5] Deze tweede definitie lijkt nog iets breder te interpreteren te zijn. Presser heeft zelf, buiten de definitie, geen invulling gegeven aan de manier waarop het begrip egodocument kan dienen in wetenschappelijk onderzoek. Het ontbreekt dus aan gangbare methoden en theorieën, waardoor een vrije interpretatie van de term mogelijk wordt gemaakt. [6] Bij beide definities staat in ieder geval vast dat de maker en het onderwerp van de bron overeen moeten komen, om als egodocument geclassificeerd te worden. De maker van de bron beschrijft (een ervaring uit) het eigen leven, door de eigen ogen bezien. In 1993 merkte historicus Rudolf Dekker op dat de interpretatie van het begrip in modern sociaal-historisch onderzoek is verbreed, door bijvoorbeeld autobiografieën die deels door een ghostwriter zijn geschreven te beschouwen als egodocument. Door deze bredere interpretatie bestaat er tegenwoordig discussie onder historici over welke soort bronnen als egodocumenten gezien kunnen worden, waarbij sommigen pleiten voor een duidelijk afgebakende, nauwe opvatting en anderen juist vinden dat iedere soort bron die informatie geeft over de maker ervan als egodocument bestempeld kan worden. [7]
Naast dit debat speelt tegenwoordig ook de vraag in hoeverre egodocumenten historici direct toegang geven tot de unieke gedachten en ervaringen van de maker van de bron. Historicus Kaspar von Greyez stelt bijvoorbeeld dat egodocumenten ons vooral iets vertellen over groepen en niet over individuen, omdat deze bronnen altijd sociaal ingebed zijn. [8]
Opvallend is dat deze discussies zich voornamelijk richten op tekstuele egodocumenten. [9] Het verbreden van het soort bronnen dat valt onder de noemer ‘egodocumenten’ buiten de gedrukte tekst, kan voor het onderzoeken van de hedendaagse geschiedenis eveneens nuttig zijn. Ervaringen worden namelijk niet alleen geuit in autobiografieën en dagboeken; door de intrede van het internet is het ook mogelijk om ervaringen te delen in de vorm van een multimediaal narratief, waarbij teksten, foto’s en video’s gecombineerd een ervaringsverhaal kunnen vertellen. [10] Daarnaast is niet enkel in geschreven teksten een zogenaamde ‘ik’ als subject en maker aanwezig, ook kunstenaars en striptekenaars kunnen via beeld hun eigen persoonlijke ervaring overbrengen. [11]
Egodocumenten en de geschiedenis van drugsgebruik
Om de geschiedenis van drugsgebruik vanuit het perspectief van de gebruiker in kaart te brengen, kunnen diverse soorten bronnen dus als egodocument dienen: niet alleen geschreven bronnen, zoals autobiografieën en dagboeken, maar ook kunstwerken, films, fotografie en online multimedia-narratieven. Dat verschillende (voormalige) drugsgebruikers ervoor gekozen hebben hun ervaringen op film of foto vast te leggen, is interessant voor historici. Film en fotografie hebben namelijk enerzijds sterk bijgedragen aan een overwegend negatieve beeldvorming van drugsgebruikers. Door anderzijds te onderzoeken hoe drugsgebruikers juist deze media zelf hebben gebruikt om hun verhaal te vertellen, ontstaat een meer genuanceerd beeld dat tegenwicht kan bieden aan het door de media geschetste veelal eenzijdige, negatieve beeld. [12]
Er zijn (voormalige) drugsgebruikers die duidelijk beeld boven tekst verkiezen om hun eigen ervaringen vast te leggen, omdat zij een beeldend medium geschikter vinden om sfeer en emotie te vangen. Een voorbeeld van een dergelijke maker is Hans Grimm, een voormalig medewerker van Nieuw-Dennendal; een woon- en werkgemeenschap die voortkwam uit de ‘zwakzinnigeninrichting’ Dennendal, die bekend stond om een vrije en eigenzinnige aanpak en waar drugsgebruik geen taboe was. [13] Op zijn website (www.nieuw-dennendal.nl) publiceert hij de Dennendalstrip: een beeldend verhaal over zijn ervaringen met het instituut Dennendal uit de jaren zeventig. Hij zegt het volgende over zijn keuze voor het stripverhaal als medium om zijn ervaringen mee te delen:
‘Maar na een uitvoerige inleiding en twaalf korte hoofdstukjes realiseerde ik me dat ik met de traditionele middelen van de schrijver, pen en papier, niet ver zou komen. Hoe moest je de emotionaliteit, de 'andere werkelijkheid' van de beginjaren '70, de poëzie en de muziek weergeven? […] De tekeningen en soms impressionistische teksten lenen zich echter wél voor iets wat in de meeste boeken over Dennendal ontbreekt: een sfeertekening die een glimp laat zien van hoe het écht was. Dat was het doel toen ik de strip in '76 maakte: een overdracht buiten het woord en het intellect om, een aanvulling op alle journalistieke en wetenschappelijke geschrijf.’ [14]
Uit dit citaat blijkt dat er voor een egodocument in beeld gekozen kan worden, omdat de geschreven tekst soms als ontoereikend wordt gezien om een bepaalde sfeer of ervaring weer te geven. Kiezen voor het beeldende medium kan ten koste gaan van de nuances die wel te vangen zijn in tekst, maar niet in beeld. Hiertegenover staat dat beeld de sfeer en ‘de andere werkelijkheid’ zoals Grimm die noemt goed kan overbrengen. Dit kan bruikbaar zijn bij het overbrengen van een ervaring met drugsgebruik, omdat deze vaak worden beschreven als een vervreemding van de werkelijkheid.
Nieuw-Dennendal. Foto: Joost Mous

Kortom, de gangbare opvatting van egodocumenten als zijnde tekstuele bronnen, moet in het onderzoek naar de ervaringen van drugsgebruik verder worden verruimd. Juist beeldende media zoals fotografie, film en strips, kunnen soms sfeer en emoties indringender overbrengen dan tekst en een werkelijkheid vangen die moeilijk in woorden uit te drukken is voor (voormalige) gebruikers.
Uitdaging bij het gebruiken van egodocumenten: media-specifieke conventies
Egodocumenten kunnen verschillende mediavormen aannemen, maar wat ze allemaal gemeen hebben is dat ze, anders dan andere historische bronnen, inzicht geven in subjectieve, persoonlijke ervaringen. Het gebruik van dergelijke bronnen in historisch onderzoek roept dan ook vragen op over de interpretatie en bruikbaarheid van deze bronnen. Kennis van het soort medium en de functie en conventies ervan in de historische context is daarbij belangrijk om egodocumenten goed te kunnen interpreteren. [15]
Door het achterhalen van de maatschappelijke of culturele functie van een bepaald medium in de tijd van productie van het egodocument, kan bepaald worden hoe die mogelijk weerslag heeft op de inhoud. [16] Een voorbeeld dat dit illustreert is het bestuderen van dagboeken als egodocument. Rond 1800 was het voorlezen van dagboeken een belangrijke vorm van sociaal contact in de Duitse burgerij. Daarnaast was het gebruikelijk dat dagboeken werden overgedragen aan kinderen en kleinkinderen als een soort erfstuk. [17] Het dagboek werd dus niet gebruikt als plek voor de schrijver om gedachten en gebeurtenissen te beschrijven die niet voor het oog van een ander bedoeld zijn. Dit voorbeeld illustreert hoe de maatschappelijke en culturele context invloed kan hebben gehad op hoe persoonlijke ervaringen worden weergeven in bepaalde media.
De autobiografie is een ander bekend voorbeeld van een egodocument. Net als bij het dagboek, heeft ook de keuze voor dit medium mogelijk zijn weerslag op de inhoud van het document. De autobiografie wordt namelijk van oudsher gebruikt door de schrijver, vaak een al bij het grote publiek bekend figuur, om een bepaald imago te creëren of bevestigen. Dit gebeurt niet zelden met behulp van literaire middelen. De auteur kiest bijvoorbeeld een bepaald perspectief, selecteert de informatie die wel (en niet) wordt beschreven, legt de nadruk op bepaalde thema’s en motieven en laat andere, mogelijk ook betekenisvolle elementen buiten beschouwing. Door het schrijven in retrospectief is het met andere woorden mogelijk een vooraf gecalculeerd beeld van de auteur te creëren. [18] De achterliggende intentie van het publiceren van de autobiografie kan zo ten koste gaan van een accurate beschrijving van gebeurtenissen en sentimenten uit het leven van de schrijver.


Tegenwoordig is het schrijven van een autobiografie niet exclusief voorbehouden aan bekende politieke of culturele figuren. De ‘gewone mens’, en zo ook mensen met een achtergrond van drugsgebruik, waagt zich ook aan deze oefening. Nederlandse schrijvers van verslavingsautobiografieën, zoals Esther Benard in Parels in de modder en Maarten Dammers in Ik ben Maarten en ik ben verslaafd, voeren als motivatie voor het schrijven van deze boeken aan dat zij anderen willen inspireren om, net als zij, te veranderen en zo uit moeilijke situaties te komen. [19] Bij het onderzoeken van dergelijke bronnen om inzicht te krijgen in de geschiedenis van drugsgebruik is het dus van belang te overwegen hoe deze motivatie de inhoud van de autobiografie mogelijk beïnvloedt.
Bij het gebruiken van egodocumenten in historisch onderzoek is het, zoals bij andere historische bronnen, van belang te onthouden dat zowel het feit dat er sprake is van een egodocument als het gekozen medium invloed uitoefenen op wat wel en niet wordt vastgelegd. Het kan bovendien de historicus informatie geven over het doel van de maker bij het creëren van de bron. Dit betekent dat zorgvuldig gebruik van egodocumenten in historisch onderzoek ook kennis van media-specifieke conventies vereist.
Narrativiteit in het egodocument
Dit alles is van invloed op de wijze waarop herinneringen en ervaringen in egodocumenten worden gepresenteerd. In tekstuele egodocumenten wordt vaak in een verhalende vorm geschreven, die zelden overeenkomt met de willekeurige en chaotische manier waarop gebeurtenissen in het dagelijks leven plaatsvinden of met de gefragmenteerde aard van de herinnering. [20] Om een samenhangend narratief te creëren zetten auteurs van egodocumenten verschillende narratologische middelen en technieken in. [21] Er worden keuzes gemaakt over welke gebeurtenissen, emoties en ervaringen wel en niet worden opgenomen. Deze worden vervolgens geordend, zodat er een causaal verband tussen de gebeurtenissen ontstaat. Zeker wanneer de bron geschreven is met een lezerspubliek in gedachten, kunnen bepaalde zaken worden aangedikt of juist achtergehouden om spanning op te roepen of om verhaallijnen te accentueren. [22]
Bij het beschrijven van ervaringen uit het verleden kan er echter ook sprake zijn van onvolledige of onjuiste herinneringen. Het is hierdoor mogelijk dat er bedoeld of onbedoeld veranderingen in het ervaringsverhaal worden aangebracht. Deze mogelijkheid doet des te meer voor wanneer verhalen na herstel van een verslaving zijn opgeschreven en de maker zich niet meer goed kan inleven in de versie van zichzelf op het dieptepunt van zijn verslaving. [23]
Daarbij speelt tevens mee dat zelfs het meest persoonlijke egodocument ontstaat in een culturele context. Verhalen over persoonlijke ervaringen worden, net als andere verhalende bronnen, onvermijdelijk beïnvloed door bredere culturele narratieven. [24] Dit wil zeggen dat er bestaande cultuurafhankelijke kaders zijn die bepalen hoe men vertelt over eigen ervaringen. Deze kaders bepalen onder meer welke aspecten van ervaringen als noemenswaardig worden gezien.
Daarnaast zijn er factoren die specifiek bijdragen aan de vorming van overkoepelende narratieven over drugsgebruik. Voorbeelden van deze factoren zijn de stand van de wetenschap en medische kennis over drugsgebruik, heersende religieuze denkbeelden die zich uitspreken over drugsgebruik of de invloed van sociale organisaties als Alcoholics Anonymous (AA). [25]
De tot nu toe in de literatuur onderscheiden hoofd-narratieven over drugsgebruik richten zich vooral op problematisch drugsgebruik en herstel van verslaving. De bestaande narratieve schema’s beïnvloeden zowel de persoonlijke ervaringen van de maker als de inhoud van het egodocument. Een egodocument weerspiegelt derhalve dan ook nooit alleen de persoonlijke, particuliere ervaringen van een individu, maar beantwoordt tevens aan wat de samenleving wenst te horen. [26]
Vooral de invloed van de organisatie Alcoholics Anonymous is noemenswaardig in het creëren van een belangrijk, gangbaar narratief over verslaving. Deze Amerikaanse organisatie ontstond in de vorige eeuw om alcoholverslaving aan te pakken. Het introduceerde het twaalfstappenbehandelprogramma voor alcoholisme dat later ook werd toegepast bij de behandeling van drugsverslaving. [27] Verhaallijnen rond verslaving en herstel zijn sterk beïnvloed door de manier waarop deze organisatie verslaving typeert als ziekte, als iets dat de identiteit van de verslaafde bepaalt, en voorschrijft dat herstel bereikt kan worden door tussenkomst van een ‘hogere macht’, als zijnde een goddelijke macht of de kracht van de behandelgroep. Zelfs wanneer herstel van de verslaving niet plaatsvindt binnen een AA-setting, blijft de grote invloed van deze organisatie zichtbaar in de manier waarop individuen hun herstelproces van verslaving en hun identiteit als verslaafde beschrijven, namelijk in lijn met de hierboven genoemde opvattingen van AA. [28]
Ook geografie speelt een rol in de wijze waarop culturele narratieven rondom drugsgebruik vormkrijgen. De Hongaarse psychiater en verslavingsdeskundige Jozsef Rácz stelt dat in Hongarije, waar excessief drugsgebruik pas na de jaren negentig als maatschappelijk probleem werd benoemd, de invloed van Alcoholics Anonymous beperkt is. Hij stelt dat Hongaarse problematische drugsgebruikers hierdoor andere culturele narratieve kaders moesten hanteren om hun eigen ervaringen in te plaatsen. [29] Bij het analyseren van Hongaarse verslavingsautobiografieën ontdekt Rácz steeds vergelijkbare thema’s en verhaallijnen die door de auteurs gebruikt worden. Op basis van deze steeds terugkomende patronen in verschillende autobiografische teksten over drugsverslaving onderscheidt Rácz bijvoorbeeld het ‘confessie-narratief’. In dit narratief biecht de verslaafde op verhalende wijze zijn ‘zonden’ uit het verleden op en wordt drugsgebruik gezien als een kwaad waar het individu van bevrijd moet worden. Rácz koppelt het bestaan van dit specifieke narratief in Hongarije aan de katholieke cultuur die in dit land sterk aanwezig is. [30]
Het bestaan van overkoepelende culturele narratieven wil echter niet zeggen dat een individuele invulling van het verhaal ontbreekt. Het benadrukt vooral hoe persoonlijke ervaringen altijd worden gevormd door de culturele en maatschappelijke context waarin ze plaatsvinden. [31] Het onderscheiden van overkoepelende culturele narratieven in egodocumenten is dan ook een zinvolle manier om de impact van culturele en maatschappelijke context op het individu uit te lichten.
Conclusie
Egodocumenten kunnen vanwege de diversiteit aan media waaruit ze bestaan een groot scala aan ervaringen overbrengen. Deze persoonlijke verhalen worden door vastlegging in egodocumenten voor historici toegankelijk gemaakt en geven inzicht in hoe individuen de geschiedenis hebben ervaren. Door persoonlijke ervaringen van drugsgebruikers in de geschiedschrijving als waardevolle bron te behandelen, kan het heersende eenzijdige beeld van drugsgebruik, dat zich richt op negatieve maatschappelijke gevolgen en gezondheidsrisico’s, genuanceerd worden en een ‘contra-narratief’ geboden worden.
Dit is een belangrijke toevoeging aan historisch onderzoek naar drugsgebruik en geeft kennis over emoties die verbonden waren aan bepaalde zaken: informatie die historische beleidsdocumenten en statistieken bijvoorbeeld onmogelijk kunnen verschaffen. Dit maakt deze bronnen uniek ten opzichte van andere historische bronnen. Om het egodocument in historisch onderzoek op een zorgvuldige manier te gebruiken, is het van belang om de bron in zijn volledige context te bestuderen en kennis te hebben van de kenmerken van verschillende media waarin egodocumenten geproduceerd worden.
Egodocumenten leveren niet alleen informatie over persoonlijke ervaringen, maar ook over de cultuur en de samenleving waarin de maker leefde. Zo bieden ze waardevolle kennis over bijvoorbeeld de specifieke maatschappelijke en medische omgang met drugsgebruik en verslaving.
Egodocumenten zijn dus een waardevolle bron in historisch onderzoek naar drugsgebruik. Het begrijpen en waarderen van stemmen, de samenlevingen waarin deze stemmen gevormd worden en de media waarin deze stemmen gevat kunnen worden, dragen bij aan een meer genuanceerde benadering door historici van het complexe thema drugsgebruik. Het onderzoeken van het gebruikersperspectief in culturele context uit egodocumenten is niet alleen noodzakelijk om de geschiedschrijving rond het thema drugsgebruik completer te maken; het maakt ook de weg vrij voor een meer genuanceerde en geïnformeerde maatschappelijke discussie over drugsgebruik.
Noten
[1] Maurizio Viano, ‘An Intoxicated Screen. Reflections on Film and Drugs’ in: Janet Farrell Brodie en Marc Redfield ed., High anxieties. Cultural studies in addiction (Berkeley 2002), 134-160, aldaar 150. [2] Roy Porter, ‘The patient's view: doing medical history from below’, Theory and society 14 (1985), 175-198. [3] Ibidem, 181-182. [4] Rudolf Dekker, ‘De erfenis van Jacques Presser. Waardering en gebruik van egodocumenten in de geschiedwetenschap’, Amsterdams sociologisch tijdschrift 29 (2002), 19-37, aldaar 19. [5] Ibidem. [6] Rudolf Dekker, ‘Egodocumenten en (literatuur)geschiedenis: een inleiding’, Biografie Bulletin 3 (1993), 102-112, aldaar 108. [7] Kaspar von Greyerz, ‘Ego-documents: the last word?’, German history 28 (2010), 273-283, aldaar 279-280. [8] Ibidem, 282. [9] Rudolf Dekker, ‘Wat zijn egodocumenten?’, Indische Letteren 8 (1993), 103-112, aldaar 109. [10] Innokentij Kreknin, ‘Digital life narratives/Digital Selves/Autobiography on the Internet’ in: Martina Wagner-Egelhaaf ed., Handbook of Autobiography / Autofiction (Berlin, Boston 2019), 557-564, aldaar 557. [11] Gerd Blum, ‘Autobiographical Visual Arts, esp Painting’ in Martina Wagner-Egelhaaf ed., Handbook of Autobiography / Autofiction (Berlin, Boston 2019), 485-496, aldaar 485. [12] Timothy A. Hickman, ‘Heroin chic: The visual culture of narcotic addiction’, Third Text 16 (2002) 119-136; Maurizio Viano, ‘An Intoxicated Screen. Reflections on Film and Drugs’ in: Janet Farrell Brodie en Marc Redfield ed., High anxieties. cultural studies in addiction (Berkeley 2002), 150. [13] https://www.nieuw-dennendal.nl/index.htm, laatst geraadpleegd op 1 juli 2025. [14] https://nieuw-dennendal.nl/introductieII.html, laatst geraadpleegd op 1 juli 2025. [15] Mary Fulbrook en Ulinka Rublack, ‘In relation. The ‘social self’ and ego-documents’, German History 28 (2010), 263-272, aldaar 267. [16] Rudolf Dekker, ‘De erfenis van Jacques Presser. Waardering en gebruik van egodocumenten in de geschiedwetenschap’, Amsterdams sociologisch tijdschrift 29 (2002), 26. [17] Ibidem, 27. [18] Ibidem, 24. [19] Esther Benard, Parels in modder (Leeuwarden 2018); Maarten Dammers, Ik ben Maarten en ik ben verslaafd (Amsterdam 2023). [20] Selma Leydesdorff, De Mensen En De Woorden. Geschiedenis Op Basis Van Verhalen (Amsterdam 2004), 59. [21] Mary Chamberlain en Paul Thompson, Narrative and Genre (London 1998). [22] Jozsef Rácz, ‘Questions on the interpretation of drug users' autobiographies in a country in the “early” phase of drug use’, Contemporary Drug Problems 33 (2006), 99-122, aldaar 102. [23] Alice Mauger, ‘‘Didactic’ or ‘Obscene’?: Personal Accounts of Alcoholism in Contemporary Irish Writing’, Cultural and Social History 20 (2023), 79-94, aldaar 90. [24] Mary Fulbrook en Ulinka Rublack, ‘In relation. The ‘social self’ and ego-documents’, German History 28 (2010), 267. [25] Robyn R. Warhol, ‘The Rhetoric of Addiction. From Victorian Novels to AA’ in: Janet Farrell Brodie and Marc Redfield ed., High anxieties. Cultural studies in addiction (Berkeley 2002), 97-108; Morten Nissen, ‘Writing drug cultures’, Culture & Psychology 18 (2012), 198-218. [26] Jozsef Rácz, ‘Questions on the interpretation of drug users' autobiographies in a country in the “early” phase of drug use’, Contemporary Drug Problems 33 (2006), 99-122. [27] Ibidem, 108; Alice Mauger, ‘‘Didactic’or ‘Obscene’?: Personal Accounts of Alcoholism in Contemporary Irish Writing’, Cultural and Social History 20 (2023), 82. [28] Helen Keane, "Public and private practices: Addiction autobiography and its contradictions." Contemporary Drug Problems 28 (2001), 567-595. [29] Jozsef Rácz, ‘Questions on the interpretation of drug users' autobiographies in a country in the “early” phase of drug use’, Contemporary Drug Problems 33 (2006), 104. [30] Ibidem, 113. [31] Mary Fulbrook en Ulinka Rublack, ‘In relation. The ‘social self’ and ego-documents’, German History 28 (2010), 265.
Over de auteur
Eefje Körner behaalde in 2024 de master Medical Humanities aan de Universiteit Utrecht. Tijdens deze master liep ze stage bij het onderzoeksproject ‘Drugs Monologen’ aan de Open Universiteit. Dit artikel is gebaseerd op het onderzoek dat ze tijdens deze stage heeft verricht.
Eefje Körner, ‘De stem van de ervaring: egodocumenten in historisch onderzoek naar drugsgebruik’, Locus – Tijdschrift voor Cultuurwetenschappen 28 (2025). https://edu.nl-3mmgp
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-NoDerivatives 4.0 International License.
© 2025 Open Universiteit | Lees de disclaimer en de privacyverklaring van de OU | Voor het colofon zie Over LOCUS |