‘De Nederlander bestaat niet’? Máxima en de nationale identiteit
Martijn van der Burg
Publicatiedatum: 25 januari 2024
Sinds het begin van de eenentwintigste eeuw staan discussies over de (al dan niet vermeende) Nederlandse identiteit volop in de belangstelling. Nog steeds wordt vaak verwezen naar de ophef rondom de ‘VOC-mentaliteit’ waarover premier Jan Peter Balkenende in september 2006 in de Tweede Kamer sprak. Een jaar daarna was het weer raak. Op maandag 24 september 2007 hield toenmalig prinses Máxima een toespraak bij de presentatie van het rapport Identificatie met Nederland van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). In dit (ongevraagde) WRR-advies werd gepleit voor ‘meervoudigheid’ en ‘meerstemmigheid’ wat betreft de cultureel diverse Nederlandse samenleving. [1]
Naar aanleiding van het rapport vertelde Máxima over haar kennismaking met Nederland. Ze vertelde hoe zeven jaar eerder haar ‘zoektocht naar de Nederlandse identiteit’ was begonnen. Máxima benadrukte in haar speech zeer verschillende Nederlanders te zijn tegengekomen tijdens haar inburgering. Nationale stereotyperingen klopten per definitie niet, constateerde zij. Nederland was als land te veelzijdig ‘om in één cliché te vatten’. ‘Dé Nederlandse identiteit? Nee, die heb ik niet gevonden.’ Daaruit concludeerde zij: ‘Dé Nederlander bestaat niet.’
Máxima’s betoog bevatte geen wereldschokkende details en was vooraf goedgekeurd door de premier en twee betrokken ministers. Maar de gewraakte uitspraak lag zeer gevoelig in een periode waarin nationaliteit en nationale identiteit onder een vergrootglas lagen. De Nederlandse politiek werd op dat moment gekenmerkt door hevige debatten over migratie en integratie, aangezwengeld door Geert Wilders en zijn PVV. Politica Rita Verdonk zou enkele weken later met veel mediaspektakel breken met de VVD om vervolgens de nationalistische partij Trots op Nederland op te richten.
Het is aanlokkelijk om de negatieve reacties op de ‘Dé Nederlander bestaat niet’-uitspraak toe te schrijven aan een ‘kennisgebrek’ bij het grote publiek of de wens van politici om te scoren in de media. Uiteraard zullen deze factoren een rol hebben gespeeld, maar in dit artikel wil ik ingaan op de vraag of er niet op een veel fundamenteler niveau, namelijk dat van het gehanteerde begrippenkader, zaken zijn misgegaan. Dat impliceert dat ook onderzoekers bij zichzelf te rade zouden moeten gaan.
Allereerst geef ik een indruk van de publieke receptie van Máxima’s toespraak. Vervolgens ga ik in op cultuurwetenschappelijke discussies over nationale identiteit. Daarna plaats ik het WRR-rapport en de toespraak binnen de context van deze discussies. Zo hoop ik een uitspraak te doen over waardoor de controverse mede kan zijn veroorzaakt.
Maxima’s ‘denkfout’?
Wat op een doorsnee maandag begon als een bijeenkomst van ambtenaren, zoals er jaarlijks honderden zijn op het Binnenhof, werd een rel die nog maanden in de media breed werd uitgemeten. Zoals gezegd was in de nationale politiek weinig ruimte voor nuance. In de Tweede Kamer waren de usual suspects aan de rechterkant van het politieke spectrum er direct bij om Máxima’s uitspraken te veroordelen. PVV-leider Geert Wilders beschouwde het rapport als ‘een revival van het cultuurrelativisme’, geschreven door ‘een club van wereldvreemde mensen’. [2]
Maar ook middenpartijen in het parlement waren kritisch. CDA-Kamerlid Mirjam Sterk verwoordde het als volgt: ‘De nationale identiteit bestaat wel degelijk. Het Koningshuis is daar zelf een goed voorbeeld van […] we hebben een collectieve historie en nationale symbolen die Nederlanders binden.’ [3] De VVD moest zich vanuit electoraal oogpunt sterk profileren, reden voor Halbe Zijlstra om de WRR-leden ‘Wereldvreemde Rode Rakkers’ te noemen. [4] Zelfs de Bond van Oranjeverenigingen was teleurgesteld in de prinses. Voorzitter Michiel Zonnevylle betreurde het dat Máxima nog niet genoeg kennis had van, zoals hij zei, ‘de subtiele onderdelen van onze samenleving’ en vond het ‘jammer en curieus’ dat zij de Nederlandse identiteit niet had kunnen vinden. [5]
Collage van krantenartikelen en opiniestukken
Daarna volgden de reacties in de media. In de geschreven pers verschenen veel opiniestukken en ingezonden brieven van deskundigen. De Groningse hoogleraar geschiedfilosofie Frank Ankersmit meende dat Máxima een ‘denkfout’ maakte en dat zij bij een historicus te rade had moeten gaan, bijvoorbeeld haar man Willem-Alexander. Hij betoogde dat nationale identiteit inderdaad altijd onderwerp van debat is geweest, maar dat dat wat anders is dan het niet-bestaan ervan. De nationale identiteit kan je op het spoor komen door ‘te letten op de grote lijn van de geschiedenis’, aldus Ankersmit. [6]
Niet alleen Maxima’s uitspraken kwamen onder vuur te liggen, ook het rapport werd kritisch ontvangen. Fundamentele wetenschapsfilosofische kritiek op het rapport kwam van Ruud Koopmans, hoogleraar sociologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam en onderzoeksdirecteur van het Wissenschaftszentrum in Berlijn. Koopmans vond de empirische basis ervan teleurstellend. Er lag geen systematisch, vergelijkend onderzoek aan ten grondslag en beweringen in het rapport waren niet zwaar onderbouwd. Op zichzelf stonden er volgens Koopmans zinnige dingen in, maar voor de socioloog niet genoeg gefundeerd om volledig geloofwaardig te zijn, en alternatieve interpretaties werden nauwelijks aangestipt of weerlegd. [7]
Toch kreeg de prinses ook bijval. De Utrechtse hoogleraar Peter van der Veer meende dat Máxima historisch zeker een punt had. Van der Veer vond dat zijn collega Ankersmit het deed voorkomen of diens visie op nationale identiteit onomstreden was, nog los van de belerende toon van het stuk. Volgens Van der Veer nam Prinses Máxima feitelijk deel aan een historisch debat. Dat mocht haar niet ontzegd worden. [8] En in de kranten verschenen ingezonden brieven van Nederlanders met een migratieachtergrond die het van harte eens waren met het WRR-rapport en de speech van Máxima. Daarin spraken zij hun waardering uit voor Nederland, en maakten tevens duidelijk zich nog steeds emotioneel verbonden te voelen met hun cultuur van herkomst. [9]
Controversiële identiteiten
Nationale identiteit is zo’n omstreden onderwerp omdat de culturele plaatsbepaling van individuen zich vaak voltrekt op basis van nationaliteit of afkomst. Wie je bent, laat zich gemakkelijk samenvatten in termen van nationaliteit en afkomst. Nationale identiteiten wekken de indruk dat zij concreet zijn. Veel mensen beschouwen hun nationale identiteit als een objectief gegeven. Dat biedt houvast. Dus wanneer een autoriteit, zoals de toekomstige koningin, constateert dat er geen eenduidige nationale identiteit bestaat, kan dat als bedreigend worden ervaren.
Wanneer je echter vanuit historisch perspectief kijkt, moet de conclusie getrokken worden dat nationale identiteiten historisch gegroeide stereotyperingen zijn. Wat een vaststaande nationale karaktertrek lijkt, is vanuit die optiek vaak een culturele constructie. Degenen die waarde ontlenen aan hun zelfgekende, volgens hun objectieve, nationale identiteit redeneren vanuit een ander begrippenkader dan de critici. Andersom hebben de critici moeite te begrijpen waarom een in hun ogen zo evident feit als de subjectiviteit van nationale identiteiten niet door iedereen erkend wordt. Feitelijk gaat het er niet om wie gelijk heeft, de uitdaging is achterliggende discussie te doorgronden.
Primordialisten en modernisten
Om met de cultuurwetenschappen, in het bijzonder historici en letterkundigen, te beginnen: voor hen is het vooral relevant om na te gaan waar die verschillende visies op nationale identiteit vandaan komen – een debat dat al eeuwen word gevoerd. Een historiografische blik op debatten in de wetenschappelijke geschiedschrijving toont dat twee vragen steeds terug keren. Ten eerste, is een natie een natuurlijk gegeven, of is het een constructie? Met andere woorden, word je geboren met een bepaalde nationale identiteit, of is die identiteit bewust gecreëerd, met bepaalde doeleinden? En ten tweede, in hoeverre is natievorming een modern fenomeen? Oftewel, hoe ver gaan nationale identiteiten eigenlijk terug?
Negentiende-eeuwse historici gingen ervan uit dat de natie oeroud was. De natie zou al eeuwenlang bestaan. De wetenschappelijke discipline geschiedenis is zelfs ontstaan om de negentiende-eeuwse natiestaten van een historische legitimatie te voorzien. Deze opvatting staat bekend als het ‘primordialisme’. Het primordialisme heeft grote aantrekkingskracht gehad op nationalistische politici. Een goed voorbeeld is Italië, een eenheidsstaat die pas relatief laat tot stand is gekomen. Daar probeerde het fascistische regime continuïteit aan te tonen tussen het antieke Rome en het heden. En zoals in Italië het Romeinse verleden werd verheerlijkt, zo werd ook elders in Europa gezocht naar de wortels van nationale identiteiten. De geschiedwetenschap kon bloeien dankzij dergelijke romantische denkbeelden. In de wetenschap kom je nauwelijks nog primordialisten tegen, in de politiek daarentegen wel, denk aan Thierry Baudet en andere alt-rightkopstukken.
Helemaal aan de andere kant van het spectrum staan de modernisten. Deze cultuurwetenschappers zijn in de tweede helft van de twintigste eeuw dominant geweest in het wetenschappelijke debat. Het is geen toeval dat zij na de Tweede Wereldoorlog, als reactie op de uitwassen van radicale vormen van nationalisme, een enorme opgang maakten. Zij leggen sterk de nadruk op de invloed van modernisering op natievorming. Deze visie wordt ook wel het ‘constructivisme’ genoemd aangezien modernisten de natie primair zien als een actieve constructie. Natievorming zou bewust zijn ingezet als instrument om de staat te versterken. De filosoof Ernest Gellner was een belangrijke vertegenwoordiger van deze stroming. Zijn bekendste werk is Nations and Nationalism (1983). [10]
Er zijn vele voorbeelden te geven van constructies; een van de meest sprekende ervan is de taalpolitiek. Het creëren van een uniforme taal stond bovenaan de wensenlijst van veel nationalisten. Zonder taal geen natie, en vice versa. Een nationale taal moest daarom actief worden gepropageerd door de staat – denk aan het creëren van nationaal lager onderwijs en het ontmoedigen van streektalen.
Een andere bekende modernist was de antropoloog en politicoloog Benedict Anderson. Anderson introduceerde het vaak aangehaalde concept van Imagined Communities (1983) – oftewel ‘verbeelde gemeenschappen’. [11] De natie is volgens Anderson een verbeelde gemeenschap omdat de meeste leden ervan nooit elkaar zullen ontmoeten. De meesten weten niet eens af van elkaars bestaan. Hoewel Anderson zelf oog had voor nuance, sprak zijn term dermate tot de verbeelding dat het gebruikt kon worden als toonbeeld van het constructivisme: naties zijn ingebeeld.
Een derde werk uit 1983 bevestigde bovenstaande ideeën nog meer: de bundel The Invention of Tradition, onder redactie van Eric Hobsbawm en Terence Ranger. Uit deze publicatie kon worden afgeleid dat veel van de gebruiken en gewoonten die gezien worden als ‘traditioneel’ en ‘typisch nationaal’ eigenlijk van veel jonger datum zijn. Het nationaal denken zou daarmee gestoeld zijn op onjuiste veronderstellingen.
Het rapport Identificatie met Nederland ademt de sfeer van de modernisten/constructivisten; ook de literatuurverwijzingen het WRR-rapport laten zien dat veel dergelijke literatuur geraadpleegd is. [12] Dat is niet per se onjuist, maar autoriteiten als de Amsterdamse hoogleraar Joep Leerssen ontbreken. Wie anno 2007 wél naar de invloedrijke studies uit 1983 verwijst maar het meest recente en internationaal toonaangevende werk van eigen bodem negeert, kan op zijn minst matig literatuuronderzoek verweten worden. Dit komt overeen met de kritiek van Ruud Koopmans, vanuit diens vakgebied, op de eenzijdige onderbouwing van het rapport.
Identificatie met Nederland van de WRR.
De emotionele legitimiteit van de natie
Constructivisten en modernisten kwamen ontegenzeggelijk met steekhoudende argumenten waarom naties geen objectieve entiteiten zijn, maar creaties. Er waren overheden geweest die actief streefden naar natievorming en daarbij gebruikmaakten van bedachte nationale tradities. Maar modern natiebesef mag dan misschien wel geconstrueerd zijn, dat verklaart niet waaróm het nationalisme zo succesvol is geweest. Wat verklaart die emotionele legitimiteit van de natie? De modernistische invalshoek biedt minder aanknopingspunten om deze vraag te beantwoorden.
Uit deze kritiek komt de benadering voort die ‘etno-symbolisme’ genoemd wordt. Onderzoekers uit deze school stellen dat noties van ‘nationale identiteit’ de voortzetting zijn van oudere groepsidentiteiten. Er zijn al eerder gemeenschapsvormen geweest die bepaalde culturele gebruiken of opvattingen deelden. Denk hierbij aan tradities, symbolen en oude verhalen. Deze cultuuruitingen zijn ingrediënten geweest voor latere processen van staats- en natievorming.
Het nationalisme betekende weliswaar het actief bevorderen van een natiebesef, er kon voortgebouwd worden op bestaande gebruiken en verhalen. De socioloog Anthony Smith heeft wel gezegd dat nationalisten ‘te werk zijn gegaan als archeologen’. [13] Nationalisten hebben gezocht naar de wortels van hun natie, bijvoorbeeld door het raadplegen van archieven en het inventariseren van volksverhalen, zoals sprookjes, maar zij hebben duidelijk zeer selectief voortgebouwd op bepaalde elementen. Sommige elementen werden geaccentueerd, andere juist naar de achtergrond geschoven. Bovendien zijn tegenstrijdigheden verwijderd uit nationale zelfbeelden. De nationale identiteit moest eenduidig zijn.
Als alternatief voor ‘nationale identiteit’ of ‘natie’ hanteren de etno-symbolisten de term ‘etnie’, afgeleid van het Griekse ethnos. Etnie wordt in de moderne wetenschap gedefinieerd als een groep die intersubjectief verbonden is door een gekozen gemeenschappelijke zelfidentificatie, met een gemeenschappelijk besef van cultuur en historische continuïteit. Bij groepsidentiteit gaat het niet om de objectieve aanwezigheid van echte fysieke of culturele overeenkomsten, maar om de erkenning ervan door een bepaalde groep mensen, en hun bereidheid die overeenkomsten als zinvol te beschouwen.
Dit is de crux. Het gaat om een collectieve aanvaarding van een gedeeld zelfbeeld, dus individuen die zich intersubjectief met elkaar verbonden voelen doordat zij menen dat zij bepaalde kenmerken delen. [14] ‘Natie’ is volgens deze logica op zichzelf niet objectief, en de beleving ervan uiterst subjectief, maar het is een gezamenlijk proces waarbij een er zekere mate van overeenstemming bereikt wordt over wat die natie inhoudt. [15] Dat kan bijvoorbeeld vorm krijgen in het cultiveren van een gemeenschappelijk cultureel en historisch bewustzijn.
Intersubjectiviteit als antwoord
Deze lijn kan doorgetrokken worden naar het heden. De discussie wordt steeds gevoerd of ‘nationale identiteit’ subjectief of objectief is, maar het draait om intersubjectiviteit – beter gezegd, over het onvoldoende erkennen ervan. Degenen die kritiek leverden op Máxima wezen erop dat veel Nederlanders eensgezind zijn over het bestaan van een ‘nationale identiteit’. Latere studies bevestigen dit. Uit het onderzoek Denkend aan Nederland (2019) van het Sociaal en Cultureel Planbureau is naar voren gekomen dat de meerderheid van de Nederlanders vindt dat de nationale identiteit wel degelijk bestaat.
Fragment uit Denkend aan Nederland van het Sociaal en Cultureel Planbureau
Om een voorbeeld te geven: acht op de tien Nederlanders voelen zich bij bepaalde nationale gebeurtenissen verbonden met andere Nederlanders. Voorbeelden zijn de Nationale Herdenking op 4 mei en internationale sportwedstrijden. En het overgrote deel van de bevolking beschouwt de Nederlandse taal en de strijd tegen het water als typisch nationale kenmerken. Dit is een volstrekt andere redeneertrant dan in de wetenschap. Een taalkundige kan erop wijzen dat nationale talen moderne constructies zijn en wetenschappelijk gezien de grenzen tussen talen en dialecten arbitrair zijn, of een historicus kan erop wijzen dat er vraagtekens te zetten zijn bij de continuïteit en uniciteit van het waterbeheer in de Nederlandse delta, maar dat doet geen afbreuk aan hun waarde voor het ‘Nederlandergevoel’ in het heden.
Dat wil niet zeggen nationale identiteit statisch of eendimensionaal is. Het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau laat namelijk ook zien dat er verschillen in opvattingen kunnen bestaan als het gaat om de precieze invulling van de nationale identiteit. Bijvoorbeeld, de een benadrukt het belang van gedeelde geschiedenis en tradities, zoals het sinterklaasfeest of het koloniale verleden. Anderen hechten veel waarde aan het democratisch burgerschap en de openheid van de samenleving. Zij zien Nederlanderschap als een keuze. [16]
Dit alles laat zien dat ‘nationale identiteit’ geen vaststaand gegeven is. Er bestaan allerlei processen van identificatie naast elkaar, zoals ook betoogd werd in het WRR-rapport. Maar het laat ook zien dat er een zekere overeenstemming kan bestaan over de Nederlandse identiteit – een aspect dat weinig aandacht kreeg rondom de presentatie van Identificatie met Nederland en grondiger door de WRR had kunnen worden uitgewerkt.
Waar ging het mis?
Terugkoppelend naar prinses Máxima en haar bewering ‘dé Nederlander bestaat niet’: in het WRR-rapport stond niets wereldschokkends, zolang je de tekst leest als constructivistisch onderzoeker op dit terrein. Waar in de politiek nogal eens wordt uitgegaan van een objectieve nationale identiteit, wilde de WRR voor het voetlicht brengen dat nationale identiteiten allerminst objectief zijn. Op basis daarvan kan het bestaan van de Nederlandse nationale identiteit in twijfel getrokken worden. De commissieleden verzuimden echter aan te geven dat zij redeneerden vanuit een specifiek standpunt, namelijk het constructivistische. Dat is academisch gezien een legitieme keuze, maar Máxima werd op die manier op pad gestuurd met onvoldoende achtergrondkennis om een duidelijk standpunt in de nemen, zeker als lid van het Koninklijk Huis.
Immers, de Nederlander bestaat in zekere zin wel degelijk. Wanneer het overgrote deel van de Nederlandse bevolking zich herkent in de ‘nationale identiteit’, dan is deze niet alleen fictief of puur subjectief. Zolang een significante groep mensen gelijksoortige ideeën huldigt over een nationale identiteit is sprake van een intersubjectief proces en daarmee ‘bestaat’ de identiteit feitelijk. Dat maakt het nog geen objectief gegeven, maar wel meer dan alleen een relativeerbaar individueel beleefd concept.
Samenvattend, de bevindingen van de WRR waren vanuit wetenschappelijk oogpunt redelijk verdedigbaar en Máxima’s constatering op zichzelf valide, maar de toespraak was op zijn minst onhandig. Als prinses belichaamde Máxima juist die ándere manier van denken. De Oranjes zijn een van de pijlers van de interpretatie van de Nederlandse identiteit op basis van traditie en geschiedenis. Van hen wordt verwacht dat ze de nationale identiteit niet problematiseren, maar juist bevestigen. Dit alles gebeurde in een explosieve politieke context waarin rechts-nationalistische partijen aan een opmars bezig waren.
De controverse rondom Máxima toont dat onderzoekers – als zij zich willen mengen in het maatschappelijk debat – kritisch naar hun eigen uitgangspunten en begrippenkader moeten kijken en oog hebben voor politieke gevoeligheden buiten de ivoren toren.
Voetnoten
[1] Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Identificatie met Nederland (Amsterdam 2007) 23-45. [2] NRC Handelsblad, 22 september 2007. [3] NRC Handelsblad, 25 september 2007. [4] Trouw, 25 september 2007. [5] NOS.nl, 7 oktober 2007 [6] Frank Ankersmit, ‘Prinses Máxima maakt denkfout’, NRC Handelsblad, 2 oktober 2007. [7] Ruud Koopmans, ‘Identiteiten niet altijd complementair. WRR schetst een karikatuur van de Nederlandse omgang met culturele verschillen’, NRC Handelsblad, 26 september 2007. [8] Peter van der Veer, ‘Máxima heeft historisch zeker een punt’, NRC Handelsblad, 10 oktober 2007. [9] Haci Karacaer, ‘Máxima en WRR verdienen applaus’, NRC Handelsblad, 2 oktober 2007. [10] Nations and Nationalism is in het Nederlands vertaald als Naties en nationalisme. [11] Imagined communities is in het Nederlands vertaald als Verbeelde gemeenschappen. [12] Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Identificatie met Nederland, 213-228. [13] Anthony D. Smith, ‘Gastronomy or Geology? The Role of Nationalism in the Reconstruction of Nations’, Nations and Nationalism 1 (1995) 3-23. [14] Voor een nadere bespreking van het etno-symbolisme zie Joep Leerssen, National Thought in Europe: A Cultural History (Amsterdam 2006). [15] An ‘ethnie [is] a group bounded intersubjectively by a chosen common self-identification, involving a common sense of culture and historical continuity’. Vgl. Leerssen, National Thought, 16. [16] Sociaal en Cultureel Planbureau, Denkend aan Nederland. Sociaal en cultureel rapport (Den Haag 2019). http://dx.doi.org/10.48592/341
Over de auteur
Martijn van der Burg is historicus en als universitair docent cultuurgeschiedenis verbonden aan de Faculteit Cultuurwetenschappen van de Open Universiteit. Hij doceert onder meer over de geschiedenis van staats- en natievorming. Daarnaast is hij sinds 2018 redacteur van Locus.
Martijn van der Burg, ‘“De Nederlander bestaat niet”? Máxima en de nationale identiteit’, Locus – Tijdschrift voor Cultuurwetenschappen 27 (2024). https://edu.nl/7vd3t
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-NonCommercial-NoDerivatives 4.0 International License.
© 2024 Open Universiteit | Lees de disclaimer en de privacyverklaring van de OU | Voor het colofon zie Over LOCUS | Voor contact met de redactie kunt u mailen naar locus@ou.nl